17.3.11

TESTRESULTATEN...

Er brandde nog geen licht in het lab toen ik aan kwam fietsen.
Opgelucht draaide ik de sleutel om en ging naar binnen. Een nieuwe werkdag was aangebroken en ik was blij even alleen te zijn voordat de drukte en het gedoe weer zou losbarsten en ik aan mijn dagtaak moest beginnen.

Binnengekomen was mijn eerste gang naar de vier grote kooien in de hoek met hierin jonge, witte ratten.
In de eerste kooi zaten vier vrouwtjes, in de tweede kooi drie mannetjes, in kooi nummer drie zat één enkele vrouwtjesrat en ook in kooi vier zat één ratje, een mannetje.
De vrouwtjes van de eerste kooi gedroegen zich rustig, aten normaal, hadden een doorsnee gewicht, een goede vacht en vertoonden in het algemeen gedrag dat normaal is bij ratten in gevangenschap. Ook in de kooi met de drie mannetjes was het gedrag normaal. De dieren uit deze kooien werden elke dag even in de hand genomen, geaaid en geborsteld.
De dieren van kooi drie en vier zagen er echter geheel anders uit.
Hun etensbakjes waren nog bijna vol, de ratten waren lichter in gewicht, hadden een dunne vacht waar de huid doorheen schemerde. Hun rode kraaloogjes stonden dof en ze zaten bewegingsloos in een hoekje.
Doel van het experiment met deze ratten was het effect te onderzoeken van het onthouden van enig lichamelijk contact op dier en, uiteindelijk, mens.
Daarom werden de ratjes uit kooi drie en vier nooit aangeraakt, kregen ze het eten aangeleverd via een slangetje dat in hun etensbakje uitkwam en werd ook hun kooi automatisch gereinigd.
De twee jonge dieren waren apathisch en lusteloos.
Er hing een kaart boven hun kooi waarop stond dat het ten strengste verboden was om contact met de dieren in kooi 3 en 4 te maken.

Ik had de ratten gedurende een paar weken gadegeslagen en had van de week besloten dat het zo wel genoeg was.
Die professoren moesten getikt zijn, volgens mij. Iedereen wist immers al lang dat geen levend wezen zonder contact kan. Dat hoef je potverdorie toch niet te gaan testen, dacht ik bij mezelf.
Ik pakte een zachte tandenborstel die ik van de week speciaal hiervoor had uitgezocht. Hopelijk kon ik hiermee het effect van de ruwe tong van een moederrat nabootsen.
Ik maakte de kooi open en haalde voorzichtig het kleine kale vrouwtje eruit. Zachtjes streelde ik haar buikje met de tandenborstel en aaide haar dunne vachtje. Ook het mannetje behandelde ik op dezelfde manier. Na afloop sloot ik de kooien zorgvuldig en keek goed of ik geen sporen had nagelaten.
In de daaropvolgende weken zorgde ik steeds ‘s ochtends heel vroeg te zijn, streelde hun buikjes met de tandenborstel en speelde wat met ze.
Zienderogen veranderde het gedrag en het uiterlijk van de ratjes. Hun vacht werd voller en meer glanzend, ze aten en bewogen zich weer.

Aan het eind van de proefperiode was er een bijeenkomst van de onderzoekers. Ze gingen de testresultaten bespreken en ik luisterde gespannen.
Ja, de onderzoeken waren toch heel anders verlopen dan het zich aanvankelijk liet aanzien, zeiden ze. Ze wisselden wetenschappelijke feiten uit en leken me enigszins ontdaan.
In de eerste helft van het onderzoek leken de dieren nog te lijden onder de afwezigheid van contact, maar in de tweede helft was een omslag gekomen en waren de dieren klaarblijkelijk gewend aan hun afzondering. De conclusie moest dus toch wel zijn dat ratten, en wellicht ook mensen, uiteindelijk wennen aan een solitair leven zonder aanraking.

Snel draaide ik me om omdat ik mijn ongeloof over zoveel domheid niet kon verbergen.
Ik trok mijn schort recht, pakte mijn emmers en dweilen weer bij elkaar en ging verder met mijn schoonmaakwerk.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten