23.3.11

ZWART GELD.

Haar Congo...Zaïre...Republiek of Congo.
Haar mooie geboorteland, tegenwoordig zo verscheurd door tragedies en waanzin.
Steeds als Mokala haar ogen sloot en zich concentreerde zag ze Zaïre voor zich zoals het toen was.
De bossen met hun bomen en dieren; elk plekje vol leven: kikkers die over druipende bladeren kruipen, slingerplanten die op slangen lijken en slangenbuiken die over stammen met een gevlekte schors glijden. De mieren die een mammoetboom vellen. Het geluid van de apen.
Zag ze de dorpsmarkt voor zich: de koopvrouwen met hun stapels koopwaar: mango’s, bundels geurstokjes, stapels houtskool en bergen overrijpe bananen.
Dan kon ze ook de geuren van het land ruiken: overrijp fruit, bloemen, specerijen, vermengd met de geur van urine en zweet: de unieke geur van Zaïre!
Dan vergat Mokala voor even haar trieste leventje en bestond alleen Zaïre voor haar.

Die ogenblikken duurden echter nooit lang.
Steeds waren er harde stemmen die haar terugriepen uit haar dromen. Als ze haar ogen opendeed zag ze de realiteit voor zich: fel gekleurd licht, starende blikken van langzaam langslopende mannen en haar kleine hokje waarin zich slechts een bed, een stoel en een wastafel bevonden.
Dit was sinds een jaar het domein waar ze haar werk uitvoerde.
Als ze hier binnenstapte in de vroege avond had ze al haar zintuigen uitgeschakeld. De bezoekers wisselden in snel tempo en Mokala werkte haar repertoire bedreven af.
De stapel handdoeken die ze elke avond aantrof was dan ook opgebruikt als ze ’s nachts vermoeid de deur sloot.
Dan stapte ze bij Charles in zijn zilveren BMW en overhandigde hem de stapel bankbiljetten. Hij telde het geld uit en zei onveranderlijk hetzelfde: “Alweer zo weinig. Weet je zeker dat je niks achterhoudt? Want je weet wat er dan gebeurt, hè?”  En dan maakte hij een snijbeweging met zijn felrode stiletto langs zijn keel.
Mokala was nog steeds erg bang voor hem, maar minder dan een jaar geleden. Ze wist dat hij meerdere meisjes liet werken en dat zijn aandacht tegenwoordig meer uitging naar de nieuwkomers. Ze had zelfs vriendschap kunnen sluiten met Bandu zonder dat hij het wist.
Bandu kwam ook uit Zaïre en was na veel omzwervingen hier neergestreken. Haar naam betekende letterlijk: kleinste onderdaan. En die naam paste helemaal bij haar. Ze was klein en heel tenger en dat laatste was voornamelijk te wijden aan de drugs die ze gebruikte.Maar in de tijden dat Bandu aanspreekbaar was was ze een heel goede vriendin voor Mokala en ze vonden troost bij elkaar in hun moeilijke bestaan.
Bandu hield Mokala elke dag voor dat ze moest vluchten als ze de kans kreeg.
Voor haarzelf was het te laat, ze zat al te lang in dit leven. Bovendien had zij niemand meer om naar terug te keren en werd de vergetelheid van de drugs steeds aantrekkelijker.
Vaak was ze doodziek en moest Mokala haar het bed uitsleuren om te gaan werken want Charles zou door het lint gaan als hij erachter kwam dat ze niet werkte.

Bandu had zich aangesloten bij een groep mensen die elke week een merkwaardige dienst hield in de woning van één van hen. De dienst was een mengeling van christelijke rituelen en zwarte magie.
Mokala was er een paar maal naar toe geweest en had vol verbazing gekeken naar de vreemde figuur die de dienst leidde; een man die Atat heette en een hoge hoed met veren droeg, een onverstaanbaar gemompel uitstootte en met een dierenstaart of vliegenmepper om zich heen sloeg. Bandu geloofde heilig in zijn vermogen tot zwarte magie. Ze beweerde dat Atat iedereen die je dat maar toewenste ziek kon maken of zelfs kon laten verdwijnen.
Bandu haatte Charles net zo hartgrondig als Mokala deed. Hij was in haar ogen erger dan de grootste duivel, erger dan de ergste kwaal die je kon bedenken. Hij moest weg, hij moest verdwijnen, herhaalde ze vaak tegen Mokala.
Dus toen Charles op een avond Mokala voor de zoveelste keer met fysiek geweld duidelijk maakte dat hij meer geld van haar verlangde, besloot ze dat het er nu maar van moest komen. En al had ze haar twijfels bij de kunsten van Atat, ze vroeg hem om Charles te laten verdwijnen. Voorgoed.

Bandu leek zichzelf niet op de dag dat de bezweringsdienst was aangebroken. Ze was opvallend helder en toen zij en Mokala bij Atat in de huiskamer zaten leek het wel of ze licht gaf. Haar getekende gezicht stond uitermate geconcentreerd, haar dunne lijfje wiegde heen en weer en ze volgde de bewegingen van Atat met gespannen blik.
Atat was  langzaam in trance gekomen nadat hij iets gedronken had uit een halve kalebas.
Druppels zweet liepen langs zijn hoofd, zwaaiend met zijn dierenstaart sprong hij rond en murmelde hij woorden die ze niet verstonden. Zijn zwarte ogen lagen diep in de kassen en schuimbekkend zwaaide hij wee stokjes gekruist langs zijn keel. Twee uur achter elkaar riep hij, luidkeels schreeuwend, al zijn voorvaderen aan. Uiteindelijk zakte hij uitgeput in een stoel en viel in slaap.
Bandu stond op: “Zo…Charles is er geweest, neem dat maar van mij aan. Die maakt ons het leven niet meer zuur!”
Mokala hield haar twijfels maar zweeg. De tijd zou het leren.

Enkele dagen nadien verscheen dit bericht in Paris Dimanche:
Twee dagen geleden deden twee toevallige passanten een gruwelijke ontdekking.
In het Bois de Boulogne in Parijs, verscholen achter dik struikgewas, vonden ze het lijk van een man. Aan de kleding en sieraden te beoordelen was het slachtoffer een welgesteld man.
Zijn keel was doorgesneden en bedekt met twee gekruiste stokjes.
Een felrode stiletto werd op enkele meters van het lijk gevonden.
De Parijse recherche heeft geen enkel spoor kunnen ontdekken, maar denkt dat een afrekening in het criminele circuit de aanleiding tot de moord is geweest.

17.3.11

TESTRESULTATEN...

Er brandde nog geen licht in het lab toen ik aan kwam fietsen.
Opgelucht draaide ik de sleutel om en ging naar binnen. Een nieuwe werkdag was aangebroken en ik was blij even alleen te zijn voordat de drukte en het gedoe weer zou losbarsten en ik aan mijn dagtaak moest beginnen.

Binnengekomen was mijn eerste gang naar de vier grote kooien in de hoek met hierin jonge, witte ratten.
In de eerste kooi zaten vier vrouwtjes, in de tweede kooi drie mannetjes, in kooi nummer drie zat één enkele vrouwtjesrat en ook in kooi vier zat één ratje, een mannetje.
De vrouwtjes van de eerste kooi gedroegen zich rustig, aten normaal, hadden een doorsnee gewicht, een goede vacht en vertoonden in het algemeen gedrag dat normaal is bij ratten in gevangenschap. Ook in de kooi met de drie mannetjes was het gedrag normaal. De dieren uit deze kooien werden elke dag even in de hand genomen, geaaid en geborsteld.
De dieren van kooi drie en vier zagen er echter geheel anders uit.
Hun etensbakjes waren nog bijna vol, de ratten waren lichter in gewicht, hadden een dunne vacht waar de huid doorheen schemerde. Hun rode kraaloogjes stonden dof en ze zaten bewegingsloos in een hoekje.
Doel van het experiment met deze ratten was het effect te onderzoeken van het onthouden van enig lichamelijk contact op dier en, uiteindelijk, mens.
Daarom werden de ratjes uit kooi drie en vier nooit aangeraakt, kregen ze het eten aangeleverd via een slangetje dat in hun etensbakje uitkwam en werd ook hun kooi automatisch gereinigd.
De twee jonge dieren waren apathisch en lusteloos.
Er hing een kaart boven hun kooi waarop stond dat het ten strengste verboden was om contact met de dieren in kooi 3 en 4 te maken.

Ik had de ratten gedurende een paar weken gadegeslagen en had van de week besloten dat het zo wel genoeg was.
Die professoren moesten getikt zijn, volgens mij. Iedereen wist immers al lang dat geen levend wezen zonder contact kan. Dat hoef je potverdorie toch niet te gaan testen, dacht ik bij mezelf.
Ik pakte een zachte tandenborstel die ik van de week speciaal hiervoor had uitgezocht. Hopelijk kon ik hiermee het effect van de ruwe tong van een moederrat nabootsen.
Ik maakte de kooi open en haalde voorzichtig het kleine kale vrouwtje eruit. Zachtjes streelde ik haar buikje met de tandenborstel en aaide haar dunne vachtje. Ook het mannetje behandelde ik op dezelfde manier. Na afloop sloot ik de kooien zorgvuldig en keek goed of ik geen sporen had nagelaten.
In de daaropvolgende weken zorgde ik steeds ‘s ochtends heel vroeg te zijn, streelde hun buikjes met de tandenborstel en speelde wat met ze.
Zienderogen veranderde het gedrag en het uiterlijk van de ratjes. Hun vacht werd voller en meer glanzend, ze aten en bewogen zich weer.

Aan het eind van de proefperiode was er een bijeenkomst van de onderzoekers. Ze gingen de testresultaten bespreken en ik luisterde gespannen.
Ja, de onderzoeken waren toch heel anders verlopen dan het zich aanvankelijk liet aanzien, zeiden ze. Ze wisselden wetenschappelijke feiten uit en leken me enigszins ontdaan.
In de eerste helft van het onderzoek leken de dieren nog te lijden onder de afwezigheid van contact, maar in de tweede helft was een omslag gekomen en waren de dieren klaarblijkelijk gewend aan hun afzondering. De conclusie moest dus toch wel zijn dat ratten, en wellicht ook mensen, uiteindelijk wennen aan een solitair leven zonder aanraking.

Snel draaide ik me om omdat ik mijn ongeloof over zoveel domheid niet kon verbergen.
Ik trok mijn schort recht, pakte mijn emmers en dweilen weer bij elkaar en ging verder met mijn schoonmaakwerk.

1.3.11

BONNA...

Mijn grootmoeder was geen standaard oma, integendeel zou ik zeggen.
Haar vier zoons noemden haar Maam, altijd met die lange aaa-klank en dus nooit als het later in zwang komende Mam.
Haar vier dochters noemden haar Moeder en wij, haar kleinkinderen noemden haar Bonna, waarschijnlijk een verbastering van het Franse Bonmaman, maar dat wisten we toen nog niet.
Mijn grootvader noemde haar altijd voluit Josephine, nooit anders. Maar troetelnaampjes of afkortingen hadden ook niet echt bij mijn grootmoeder gepast.
Ze kwam oorspronkelijk uit Vlaanderen, maar was al op heel jonge leeftijd naar Nederland gekomen met haar familie.
Die familie was een stuk chiquer dan de familie waaruit mijn grootvader stamde, begreep ik later. De ouders van Josephine waren het er dus ook helemaal niet mee eens geweest dat ze met hem trouwde.
Waarom ze dat wel gedaan heeft, is me nooit helemaal duidelijk geworden. Er was geen merkbaar aanwezige genegenheid tussen die twee. Ze waren beleefd en nogal afstandelijk tegen elkaar en zelfs in een tijd dat openbare liefdesuitingen niet op prijs werden gesteld, was hun omgang met elkaar opvallend koel.
Bonna wist haar grote gezin met ijzeren discipline te leiden. Zowel haar dochters als haar zoons hadden veel ontzag voor haar. En al mopperden haar kinderen waarschijnlijk wel buiten gehoorsafstand, toch was er maar zelden iemand die zijn of haar ongenoegen rechtstreeks kenbaar maakte.
Ook de leveranciers, die toen nog aan huis kwamen, behandelden haar met veel égards en reserveerden hun beste koopwaar altijd voor haar. Ze was erg zelfstandig en hoewel ze een vriendelijke omgang had met buren en familie, bepaalde ze haar eigen koers en liet zich geen regels opleggen.
Ze vertelde iedereen precies wat ze dacht maar deed dat niet zonder tact.
Bonna had een vrij zware stem die ze echter nooit verhief. Ze zoende nooit, maar gaf ons allemaal wel een hand als we op bezoek kwamen. Zelfs haar eigen kinderen werden nooit gezoend toen ze klein waren. Ze hadden dat niet gemist, want ze wisten niet beter, vertelde mijn vader later.
De familie van Bonna was rijk en had bedienden voor van alles en nog wat gehad.
Mijn grootouders moesten echter rondkomen van mijn grootvaders loon en dat kan niet veel geweest zijn. Toch had Bonna het daar nooit over. Ze had zo haar eigen manieren om de dingen gedaan te krijgen.
Elke dochter had haar eigen taak in huis. Zo bleef het huis schoon en werden de kleinere kinderen verzorgd. De jongens werden ingeschakeld bij hout hakken, tuinklussen, et cetera.
Bonna regisseerde en delegeerde als de beste. Als ze nu geleefd had, zou ze waarschijnlijk een topfunctie aangekund hebben.

Voor zover ik me kan herinneren zat Bonna altijd in dezelfde fauteuil. Die fauteuil stond naast de haard en tegenover het grote straatraam, zodat ze alles goed in de gaten kon houden.
Ze zat daar altijd volledig aangekleed. Altijd geheel in het zwart. Een lange rok met brede plooien en een blouse die hooggesloten was. Iedere dag droeg ze haar zwartgitten ketting en broche. Haar prachtige dikke, witte haar droeg ze opgestoken en als kind was ik gefascineerd door haar filigrain haarspeld in de vorm van een sierlijke roos. Ze was ontegenzeggelijk een mooie vrouw, ook op heel hoge leeftijd en het leven had niet veel sporen achtergelaten op haar gezicht. Ik kan de bijna gladde wangen van Bonna op 87-jarige leeftijd nog in herinnering roepen.
Mijn grootvader stierf betrekkelijk jong en liet haar alleen met de jongste twee zonen.
Eén ervan bleef bij haar wonen en trouwde pas toen hij al tweeënvijftig was. Hij trouwde met een lieve, maar simpele weduwe uit Meppel die geen goed kon doen bij Bonna. Ze noemde haar de Drentse Patrijs als ze er niet bij was. Toch verzorgde zij mijn grootmoeder totdat ze stierf.
Het huis van mijn grootouders ging zonder testament direct over op deze oom. Er werd geen woord over vuil gemaakt in de familie. Toen ik mijn vader daar later eens naar vroeg, zei hij me, dat hij voor vrijwaarding van die taak, wel twee huizen over had gehad.
Bonna had een behoorlijk koppig en ongeduldig karakter. Ze wist veel; ook als kleine kinderen gingen we vaak naar haar met vragen waar onze omgeving geen antwoord op wist. Maar ze had weinig geduld met de wat “langzamer denkende” medemens. Haar kinderen wisten dat ze zich nergens met een Jantje-van Leiden af konden maken; Bonna had het altijd door en riep ze meteen ter verantwoording, vertelde een tante me wel eens. Ze was zeer streng.
Toch was Bonna ook sociaal. Ze hielp zowat alle vrouwen van haar dorpje bij de bevalling en verleende hulp bij ziekte of nood.
Ze was overtuigd katholiek en ging vaak naar de kerk. Natuurlijk elke zondag, met haar hele gezin, op een van de voorste banken. Maar ook vaak naar “het lof” zoals de kerkdiensten in de doordeweekse vroege avonden heetten.

Ze moet een hard leven hebben gehad, veronderstel ik nu.
Ze leefde in een tijd waarin vrouwen alleen gewaardeerd werden als huisvrouw en moeder en hoewel ze veel kinderen had (waarschijnlijk dankzij haar dierbare katholieke geloof) verschilde zij hierin toch van haar generatiegenoten.
Bonna was haar echtgenoot in sociaal en intellectueel opzicht de baas. Waar mijn grootvader zich gereserveerd op de achtergrond hield en nooit verder kwam dan zijn klerkenbaantje bij de papierfabriek, was Bonna de leidende figuur in haar omgeving.
Ze voedde haar kinderen naar haar eigen strenge maatstaf op, hoewel ze zeker van ze hield. Haar kleinkinderen waren minder belangrijk voor haar. Het waren er ook zoveel en ze leken allemaal zo op elkaar, klaagde ze wel eens tegen mijn ouders.
Toch ben ik er trots op dat ze mijn grootmoeder was. Ik vertel ook mijn dochters vaak over haar. En ik hoop van harte dat er nog steeds iets van de echte Bonna-spirit in onze genen terug te vinden is.