21.5.12

Een ander jasje...


Het zilverkleurige jasje leek op haar te hebben gewacht. Toen ze het aanpaste wist ze dat haar eerste indruk de goede was geweest. Het jasje liet haar figuur prachtig uitkomen, de zijden stof was zacht als een babyhuidje en de zilveren glans verleende de draagster een aureool van licht.
De verkoopster pakte het jasje zorgvuldig in pastelblauw vloeipapier en Rita schreef het buitensporig hoge bedrag zonder enige aarzeling uit.
Om haar aankoop te vieren ging ze lunchen bij van Baalen in de Hoofdstraat. Daar had ze vorige keer zo’n leuk gesprek gehad met het meisje dat haar bediende, ze was er blij van thuisgekomen. Ze had het ’s avonds nog aan Harrie verteld. Die zei dat zoiets ook bij de taak van zo’n meisje hoorde. Daar werd ze voor betaald, zei hij.
Ze zag dat het vandaag behoorlijk vol zat maar de serveerster herkende haar en bracht met een opgewekt gezicht haar bestelling.
Haar gedachten gingen weer naar Harrie. Zou ze hem haar nieuwe jasje laten zien? Veel zin had dat niet, wist ze. Veel anders dan een afwezig “mooi schat” zou ze niet te horen krijgen. Harrie was altijd bezig met de zaak; hij vertrok ’s ochtends vroeg en kwam meestal pas thuis als zij al lang gegeten had. Soms zelfs als ze al in bed lag. Vroeger had ze hem wel eens gevraagd wat meer tijd aan haar te besteden. Hij wees haar er dan op dat hij een bedrijf aan het opbouwen was. Dat kostte nu eenmaal tijd, zei hij en het leverde haar een uitermate comfortabel leven op; later zouden ze tijd genoeg hebben voor elkaar. Later was nu, maar ook nu was Harrie meer afwezig dan thuis.
Ze hadden geen kinderen gekregen; dan was de eenzaamheid minder geweest, veronderstelde ze. Harrie zei altijd dat ze alle kansen van de wereld had, dat ze maar moest gaan doen waar ze zin in had.
Ze liep naar haar geparkeerde auto en gooide de inkopen op de achterbank, de tas met het jasje zette ze naast zich neer. Ze zag haar fijnbesneden bleke gezicht, het lichtblonde haar en de grote bruine ogen weerkaatst in het autospiegeltje. Ironisch genoeg, dacht ze, was zijzelf helaas niet de enige die daar niet opgewonden van raakte.
Het jasje droeg ze op het sponsordiner dat Harrie had laten organiseren. Veel zakenrelaties waren er en halverwege de avond vond hij het al een overweldigend succes. Rita wist niet precies waar de opbrengst voor bestemd was, daar was Harrie vrij vaag over geweest.
Het was een avond zoals ze er in de loop der jaren al veel meegemaakt had. Ze zag ook vanavond weer de bekende gezichten, de kussen links en rechts in de lucht en Harrie’s rood aangelopen gezicht dat verried dat al die persoonlijke aandacht hem zeer welkom was.
Achter zich hoorde ze iemand zeggen “er is hier vanavond ten minste iemand die het leuk heeft, nietwaar?”
Rita draaide zich om en keek in een paar vriendelijk spottende ogen. “Wie bedoel je?” vroeg ze. “Die organisator toch? Je kunt zó zien dat hij erg blij met zichzelf is. Tja, waar doe je het ook anders voor, nietwaar?” “Voor het goede doel?” opperde Rita. “Ik wed dat de naam van dat doel hem ingefluisterd is door zijn secretaresse en dat hij die morgen weer vergeten is.”
Waarom zei ze nu niet dat die organisator haar echtgenoot was? En belangrijker nog: waarom gaven deze woorden precies weer wat ze zelf ook vaak dacht?
Ze raakte in gesprek met de eigenaar van de spotogen. Hij heette Geert en was journalist. Hij was uitgenodigd met de bedoeling om wat over deze avond te schrijven in een van de dagbladen waar hij aan verbonden was. Omdat de opbrengst van de avond bestemd was voor een kleinschalig project in Afrika dat hij over een maand zou gaan bezoeken, had hij toegestemd. Dit was niet zijn wereld, vertelde Geert, hij reisde het liefst naar afgelegen bestemmingen om te zien wat voor een leven mensen daar hebben. Of liever gezegd: vaker bijna níet hebben.
Rita was geboeid door zijn rustige vertelwijze. Ze kon de mensen en de levenswijzen die hij beschreef haast zien. Wat een boeiend en vol leven, dacht ze. Wat een bijdrage aan de gemeenschap. En wat een schril contrast met haar lege leven, met geld genoeg maar met geen enkele voldoening. Hij beloofde haar enkele, door hem gemaakte, reportages op te sturen. Aan het eind van de avond nam ze met een stevige handdruk afscheid van Geert.
De gedachte aan de inzamelingsacties liet haar niet meer los.

Toen de opnamen van Geert arriveerden was speelde ze ze keer na keer af. Ze werd intens geboeid door de mensen die ze zag. Mensen die vochten voor een betere plek op deze wereld, voor betere omstandigheden voor hun kinderen, mensen met vechtlust...
In de vele maanden daarna verdiepte ze zich in de door haar opgevraagde folders en statuten van allerlei hulpverleningorganisaties. Ze vroeg gegevens op over de economische status van diverse landen, ze volgde een aantal korte cursussen aan het Tropeninstituut en las stapels op ontwikkelingshulp toegespitste publicaties. Ze bekeek de opnamen van Geert nog steeds met veel aandacht en was diep onder de indruk van zijn met vakmanschap gemaakte reportages die geen ruimte lieten voor twijfel aan zijn bewogenheid.
Harry viel het niet op dat ze het laatste jaar een veranderingsproces doormaakte en ze vertelde hem ook niets over haar bezigheden. Hij zou toch maar denken dat ze met een of andere hobby bezig was. Ze kon aan hem niet kwijt dat het dit maal anders was. Echt anders. Ze kon hem ook niet uitleggen dat ze van binnen een andere vrouw was dan een tijd geleden. Ze had in de afgelopen maanden een diepe afkeer gevoeld over haar manier van leven. Hoe kon ze ooit gedacht hebben dat dit leven normaal was? Zo hoort de wereld er niet uit te zien, vond ze. Ze had geen eigen kinderen maar er waren zoveel kinderen die ze zou kunnen helpen. Er waren zoveel problemen die om aandacht vroegen. Ze kon daar een bijdrage aan leveren, hoe klein dan ook. Geert had het haar indirect duidelijk gemaakt, met zijn bewogen reportages.
Ze had inmiddels een organisatie gevonden waar ze haar recentelijk verkregen scholing in praktijk kon brengen en was klaar voor de grote ommekeer in haar leven.

Op een koude dag in januari vertelde ze Harry dat ze wegging. Hij keek of hij ijs zag branden!
In de verste verten had hij niet kunnen bedenken dat dit ooit zou gebeuren. Ze voelde een verdrietig soort spijt toen ze zijn verslagen gezicht zag. Wat had ze alles verkeerd aangepakt en hoe apathisch en besluiteloos was ze toch al die jaren geweest!
De volgende dag ruimde ze haar kasten leeg en pakte ze slechts één koffer in met persoonlijke bezittingen. Al haar kleding bracht ze naar een tweedehandswinkel.
Het in een plastic hoes verpakte zilveren jasje bracht ze naar Brasserie van Baalen en ze legde uit wat de bedoeling was.

Toen Annemarie, de serveerster, 's middags op haar werk kwam, hing daar een prachtig jasje op haar te wachten. Gebracht door een klant. Toen ze het verbaasd aantrok zag ze dat het perfect paste en dat de zilveren glans haar een aureool van licht gaf.  In de zak vond ze een kort briefje, waarop de gever geschreven had dat ze zelf een jasje gevonden had dat haar beter paste!

2.4.12

Meta

Meta de Wit sloeg met een klap de deur van het  advocatenkantoor achter zich dicht. Wat had ze genoeg van dit hele gedoe! Die jonge collega’s die alleen maar kletsten en zich nergens wat van aantrokken, ze kon ze niet meer zien! Terwijl ze haar jas strakker om zich heen trok stapte ze op haar fiets. Ze had weinig oog voor de etalages, voor de kleurige kunstwerken in de stad, voor de terrasjes met vrolijke mensen. In Meta’s hoofd speelde de film van afgelopen middag zich keer op keer af. Ze had wel vaker strubbelingen met haar collega’s gehad, maar zo’n ruzie als vandaag nog nooit.
Verbeten fietste ze richting huis. Haar strak opgestoken kapsel begon los te raken en lokken grijs, sluik haar vielen om haar gezicht.
Thuisgekomen haalde ze haar post uit de brievenbus in de hal en drukte op de knop voor de lift. Ze woonde op de vierde verdieping en vandaag duurde het weer eindeloos voordat de lift beneden was. Met haar stapten ook andere bewoners in. Meta knikte kort en keek weer weg. Haar mede-flatbewoners praatten met elkaar over een buurvrouw die klaarblijkelijk ziek was. Ze wist niet over wie het ging en bemoeide zich niet met het gesprek. Stijfjes knikkend stapte ze de lift weer uit.
Nog steeds in een teneergeslagen stemming, trok ze haar jas uit. Ze keek even in de halspiegel en zag een smal, wit gezicht en een verwaaid kapsel. Ze werd er niet vrolijker van. Ze stopte haar lokken weer in de strenge knot, zette haar bril af, schonk een kop thee in en ging aan tafel zitten. De poes kroop op haar schoot en langzaam begonnen haar spieren zich wat te ontspannen.

Een merkwaardige stemming maakte zich van haar meester. Ze overdacht de nare gebeurtenissen van de laatste tijd. Hoe kon haar leven toch zo’n wending hebben genomen, vroeg ze zich af. Wat was er over van de gelukkige vrouw die ze ooit, in een ander leven leek het wel, was geweest?
Vijftien jaar geleden was haar wereld van de een op de andere dag totaal veranderd. Ze dacht aan de dag waarop haar man haar meegedeeld had dat hij een andere liefde had gevonden en zou gaan verhuizen om bij haar te zijn. Hun twee dochters waren toen veertien en vijftien en allebei middenin een moeizame puberteit. Na het ongeloof en de boosheid was de vertwijfeling gekomen. Hoe moest ze dit in hemelsnaam redden? Het huis werd verkocht en ze waren in een kleine flat terecht gekomen. Meta ging weer werken als secretaresse, haar vroegere beroep. Ze was hele dagen van huis en haar dochters vierden hun vrijheid. De meiden werden hoe langer hoe onhandelbaarder en brutaler. Meta kon alleen maar krampachtig reageren op hun uitspattingen en deelde straf na straf uit. Niet dat het wat hielp want ze wist dat ze steeds verder van haar wegdreven, maar ze was niet bij machte het tij te keren. Ze had haar handen vol aan het moeizame leven van alledag. Ze moest zich weer bij laten scholen, want inmiddels was er een geheel geautomatiseerde verslaglegging in de advocatuur gekomen en daar wist ze niet veel van. Ze moest thuis de touwtjes aan elkaar knopen met haar magere salaris en na aftrek van de hypotheek, de verzekeringen en het schoolgeld bleef er niet veel meer over om van te leven. De zorgen waren zo groot dat er van de verwerking van haar verdriet eigenlijk niets terecht kwam.

Haar dochters waren inmiddels in een duistere kring van vrienden terecht gekomen. Ze hingen tot ver in de nacht rond in cafés, ze zagen er bizar en onverzorgd uit, gedroegen zich ook op school afschuwelijk en waren niet of nauwelijks aanspreekbaar op hun gedrag. Toen ze met veel moeite de middelbare school hadden afgerond, gingen ze beiden studeren in de Randstad. Terwijl hun uiterlijk en gedrag zich in de eerste jaren wel behoorlijk herstelden werd de onderlinge familieband steeds moeizamer. Nadat ze waren afgestudeerd en een baan hadden gevonden zag Meta ze nauwelijks meer. Hun contact bestond de laatste jaren alleen nog uit een kort telefoontje of kaartje met een verjaardag.
Ze had geleerd zich af te sluiten voor het verdriet. Ze was zich eigenlijk maar nauwelijks bewust van het feit dat haar leven tegenwoordig wel erg schraal en kil was. Ze leefde het leven van dag tot dag. Ze stond op, ging elke dag met tegenzin naar haar werk, deed boodschappen, kookte haar eten, deed haar huishouden en viel ’s avonds vaak doodmoe in slaap.

Meta dacht aan haar werkdag van vandaag.
Ze merkte tot haar verbazing dat haar wangen nat waren. Zat ze hier nu te huilen? Daar moest ze gauw mee ophouden want zelfmedelijden leidt tot niets, vond ze. Het moest die akelige ruzie op kantoor zijn die haar zo van slag had gebracht. Ze had al de hele week aktes doorgeploeterd en ze in het nieuwe, vervelende computersysteem opgeslagen en gecodeerd. Het moeizame computerwerk en de hoge stapels nog te verwerken aktes maakten haar doodmoe. Ze was dan ook scherp uitgevallen tegen de jonge collega’s die ze zag lachen en praten met elkaar en die geen haast maakten de stapels te verkleinen. Ze had een scherpe opmerking gemaakt over hun onverantwoordelijkheid en slechte werkhouding. Haar collega’s waren perplex geweest door haar uitval en hadden fel gereageerd. Ze vroegen zich af waar Meta het lef vandaan haalde hun die dingen te verwijten. Als er iemand was die oncollegiaal was, was het Meta toch wel. Nooit zou ze eens een aardig woordje tot wie dan ook richten. Ze deed haar werk als een robot en bemoeide zich nergens mee. Ze hield zich altijd afzijdig en was zelfs niet vriendelijk tegen de cliënten van hun gezamenlijke bazen. Kortom: ze was een oude, zure vrouw en gewoon jaloers op haar jonge collega’s die wel plezier hadden in het leven. Ze waren altijd blij als Meta vrij had want dan was de sfeer gewoon veel meer ontspannen!
Meta had niets meer gezegd en was met een steen op haar maag verder gegaan met haar werk. De hele dag was ze van slag geweest.

Ze verhuisde van de tafel naar de bank en trok haar benen onder zich. Dat viel niet mee, ze was niet gewend zo te zitten. De poes nestelde zich weer op haar schoot en Meta aaide het warme lijfje.
Ze voelde hoe de zorgvuldig opgebouwde dam van zelfbescherming instortte en haar tranen bleven maar stromen. Het leek of er nooit een einde aan kwam. Beelden van haar armzalige leven kwamen en gingen, de gezichten van haar ouders, van haar kinderen, ex-man, van haar collega’s doken in de tranenmist op. Jaren van ellende trokken aan haar voorbij!
Het was waar, haar collega’s hadden gelijk. Ze was jaloers. Jaloers op het gemak waarmee ze leefden, jaloers op het plezier en de levenslust!
Oneindig lang geleden was ze ook zo’n jonge vrouw geweest. Vol verlangen te weten wat het leven haar zou brengen en vol vertrouwen dat het een mooie toekomst zou worden.
De desillusie en het verdriet van later hadden ervoor gezorgd dat ze zich zelf was kwijtgeraakt. Ze was inderdaad het toonbeeld geworden van alles wat er was misgegaan….een zuur wijf…. zoals haar collega’s hadden gezegd.
Ze huilde hartverscheurend en met lange uithalen.

Uren later vloeiden de tranen nog steeds. Halverwege de nacht werden de tranen van bitterheid echter vervangen door tranen van verdriet en verlies. Met de armen om zich heen geslagen en zachtjes snikkend, liet Meta langzaam de bitterheid en teleurstelling over haar moeilijke leven los. Ze wist dat ze nog maar aan het begin stond, maar eindelijk voelde ze hoop. Hoop op een leven zonder bitterheid en teleurstelling. Ze wilde weer deelnemen aan het leven en niet langer aan de kant staan. Het zou een weg worden van vallen en opstaan en daarin zou ze haar eigen gids moeten zijn.
Terwijl het ochtendlicht langzaam opkwam stond ze moeizaam op en liep in de richting van de telefoon.

1.3.12

Tweestrijd

Het strand ligt er verlaten bij. In de verte schijnen de lichtjes van de havencafés. Twee vrouwenfiguren zijn vaag zichtbaar in het late avondlicht.
Franka loopt vooruit, het hoofd diep in de jas gedoken.
“Toe Franka, wees niet zo kwaad. Je weet best dat ik het niet met opzet deed. Het was gewoon… a slip of the tongue, op dat moment".
“Ja, …vooral omdat je te veel gezopen hebt en je klep niet kon houden”.
Tranen druppen uit Franca’s oogleden.
“Nee heus, ik heb niet zoveel gedronken, echt niet. Bij jou schiet er toch ook wel eens wat uit?”
Franka draait zich met een ruk om:  “Nee, dat heb ik nu nooit! Als een vriendin mij een geheim vertelt, dan schiet het er niet zomaar uit. Daar ga ik heel voorzichtig mee om. Ik wel!”
Molly legt een hand op Franka’s arm.
“Kun je het vergeten? Alsjeblieft Franka, laten we onze lange vriendschap niet verspelen voor zo onnozels iets”.
“Onnozel? Ik had je in vertrouwen van mijn misstap verteld! Vind je het dan een kleinigheid om zomaar een geheim door te vertellen? En dan nog wel aan die twee roddeltantes! Denk jij dat ik dat dat zomaar eventjes vergeet? Je bent de slechtste vriendin die iemand maar kan hebben!
“Och Franka, dat meen je niet!”
De tranen stromen nu ook over Molly’s wangen.
Franka keert zich om en begint met grote stappen terug te lopen, richting haven.
Molly staat verstijfd op het strand. Wat moet ze doen? Doorlopen of er achteraan gaan?
Ze besluit tot het laatste.
“Franka, Franka, wacht even. Kunnen we niet nog even praten in De Havenloods?”
Zonder wat terug te zeggen maar met een verbeten blik in haar ogen beent Franka richting De Havenloods, hun favoriete café.
Als ze aan hun stamtafeltje zitten ziet Molly dat Franka’s lippen wit zijn en haar handen trillen.
“Franka, het spijt me. Het was echt niet mijn bedoeling het hun te vertellen. Ik wou dat ik het kon goedmaken, geloof me”.
“Nee Molly, dit kun je nooit meer goedmaken. Morgen zal het hele dorp weten dat ik ben vreemd gegaan. Tjézus Mol, als het Willem ter ore komt is het over en uit! Hij heeft me vaak genoeg gezegd dat hij ontrouw nooit zou kunnen vergeven. Begrijp je wel dat je vanavond door je loslippigheid misschien een einde hebt gemaakt aan een huwelijk van tien jaar?”
“Maar misschien hoort hij het helemaal niet. Monica en Dorien kennen hem toch alleen maar van zien? Ze zullen heus niet op hem afstappen om het te vertellen, Fran. Misschien valt het best mee”. Franka sluit haar ogen en fronst boos. Ze drinkend zwijgend van de rode wijn die inmiddels is gebracht. Het is geen prettig zwijgen. Molly zoekt naar woorden en zegt na een tijdje aarzelend:
“Weet je...Fran...ik ga zo dadelijk nog even naar Dorien en Monica. Ik zal ze vertellen dat ik maar wat zei...dat het een slechte grap was. Dat het gewoon cafépraat was van een iemand die aangeschoten was. Dat is wel het minste wat ik kan doen. Echt... maak je geen zorgen. Willem komt het heus niet te weten!”
Of het door de wijn komt of door Molly’s geruststellende woorden is niet duidelijk, maar Franka krijgt weer wat kleur in haar gezicht. Haar handen trillen nog wel als ze haar handschoenen aantrekt, maar haar stem is weer enigszins normaal.
“Ik hoop bij God dat het werkt Molly, want anders zit ik diep in de nesten. Hij zal het me nooit, maar dan ook nooit vergeven. Dat weet ik zeker”.
Ze loopt met gebogen hoofd de deur uit.
Molly betaalt de rekening en trekt langzaam haar jas aan.
Ze loopt het kleine dorp door tot de straat waar Dorien woont. Het raam is verlicht en ze ziet door de gordijnen heen dat Monica ook in de huiskamer zit.
O ja...hier wordt geroddeld, daar kun je zeker van zijn!
Ze belt aan en wordt door een opgetogen Dorien binnengelaten. Op haar vlakke gezicht is de nieuwsgierigheid te lezen en ook Monica kijkt haar gespannen aan. Die twee zitten natuurlijk op meer roddels te wachten, dat begrijpt ze wel.
Nou, die kunnen ze krijgen!  Eerst begint Molly maar wat over koetjes en kalfjes te praten.
“Zeg vanavond in het café, hè”, gaat ze dan eindelijk over op het onderwerp, “dat was natuurlijk alleen voor jullie oren bedoeld. Je begrijpt dat Franca er niet blij mee was dat ik per ongeluk mijn mond voorbij sprak. Het is weliswaar niet de eerste keer dat ze is vreemd gegaan, maar toch. Ja, die arme man van haar treft het niet met zo’n vrouw. Je zou het niet zeggen van haar, hè? Altijd zo recht door zee zogenaamd, maar intussen!  Gelukkig weet ik dat jullie je mond wel houden. Hoewel... het zou natuurlijk wel eens goed voor haar zijn om met de gevolgen van haar gedrag te worden geconfronteerd. Jullie begrijpen wel hoe ik dat bedoel, toch? Ikzelf zou er blij mee zijn dat ik het wist als iemand me bedroog, jullie niet?”
De twee gezichten tegenover haar spreken boekdelen. Ze hangen aan haar lippen en knikken ijverig van ja. Mooi: dit gesprek zal beslist niet binnenskamers gehouden worden. Na nog wat beleefde conversatie staat ze op.
 “Zeg, ik ga er vandoor. Het was reuze gezellig en ik kom gauw weer eens aanwaaien, hoor, daag”. 
Ze verdwijnt in de donkere nacht.

Molly weet nu hélemaal zeker dat de roddels zich verder zullen verspreiden.
Ze glimlacht al vergenoegd  bij de gedachte aan de troost die zíj Willem kan bieden als hij het moeilijk krijgt. Ze heeft tien jaar op deze kans gewacht.
Ze loopt door de straat waar Franca woont. Er brandt nog licht, ziet ze.
Door het verlichte raam ziet ze Franca langzaam heen en weer lopen, intussen pratend met Willem die ontspannen op de bank ligt.
Tja, Franca zal binnenkort ongetwijfeld nog heel wat meer te bespreken hebben met haar aanstaande ex-man, gniffelt Molly in zichzelf.
Ze zet de kraag van haar jas omhoog terwijl ze met een tevreden glimlach om haar lippen verder loopt.

16.1.12

BELLA ITALIA

Toen ik in Italië woonde had ik geen kalender nodig.
Ik zag aan de bloeiende mimosa dat het februari was, door de groene grasheuvels wist ik dat het mei was, bloeiende kamperfoelie was juni, de druipende linden kwamen in juli, de kwetsen waren medio augustus rijp en een maand later waren er de eerste druiven. En ook de heerlijke tartufo nero en tartufo blanco, de zwarte en witte truffels, hebben een eigen seizoen, al wist ik daar nog niets van.
En ik kon absoluut niet vermoeden dat die onooglijke knolletjes bijna tot moord en doodslag op mijn eigen terrein zouden leiden!

Mijn huisje in Umbrië was klein, maar comfortabel. Het bijbehorende land echter was enorm van afmeting, en bestond veelal uit bos en struikgewas.
Ik was nog maar pas verhuisd toen mijn buurman Luigi kennis kwam maken.
Hij had een fles wijn van eigen bodem bij zich en een stuk huisgemaakte geitenkaas. De doordringende lucht van de kaas wedijverde met de penetrante lucht die Luigi zelf verspreidde. Zijn blauwe werkbroek en grijze wollen trui hadden waarschijnlijk al geruime tijd geen wastobbe meer gezien en wellicht was dat met Luigi zelf ook wel het geval!
Nadat ik onopvallend een raam had opengezet en daarna twee glazen wijn had ingeschonken begreep ik langzaam waarom mijn nieuwe buurman zo’n haast had om kennis te maken. Uit zijn onduidelijk geformuleerde zinnen kon ik opmaken dat hij er zeker van wilde zijn dat ik zijn dagelijkse wandeling over mijn terrein niet zou willen verbieden.
Uit zijn betoog, dat niet duidelijker werd door zijn zware accent én de ingeslagen alcohol, begreep ik dat hij hier al jaren jaagde en kruiden zocht. In mijn onschuld beloofde ik hem plechtig dat hij zijn gewoonten voor mij niet hoefde te veranderen.
Met een scheve grijns, die ik pas later zou kunnen plaatsen, verliet hij die avond wankelend mijn huis.

In de loop van het daaropvolgende jaar leerde ik het leven op het Italiaanse platteland goed kennen.
Ik kocht heerlijke focaccia bij de plaatselijke bakker, zocht met zorg groenten en fruit uit bij de Fruta e Verdura kraam van Maria en dronk mijn dagelijkse cappuccino in het cafeetje op het oude dorpsplein.
Ik leerde hier ook veel van mijn dorpsgenoten kennen en vaak ging het gesprek over Luigi die men een uomo perfido (een gluiperd) noemde.
De gluiperd in persoon zag ik niet vaak en dan alleen nog van een afstand. Hij liep meestal met zijn lelijke hond over mijn terrein, hier en daar wat uittrekkend of met een dikke stok met een punt eraan in de grond wroetend. Als ik hem wel eens wat vroeg, zoals wat hij nu eigenlijk voor een kruiden zocht of waarop hij jaagde, mompelde hij iets dat ik nauwelijks kon verstaan. Ik was meestal snel met hem uitgepraat en liet hem zijn gang maar gaan.

Toen ik in het najaar in mijn cafeetje zat en gezellig wat praatte met mijn dorpsgenoten kwam het gesprek op de plaatselijke specialiteit, de truffel.
Ik wist weinig van truffels af, maar ik begreep al gauw dat de truffels uit deze omgeving van een heel bijzondere kwaliteit waren. Ik was stomverbaasd toen mij werd verteld dat voor de truffels goud geld werd betaald. Vanuit heel Europa was er belangstelling en bij een goed truffeljaar konden er werkelijk kapitalen worden verdiend.
Toen Umberto, die erg wijs en erg oud was, mij vertelde dat er op mijn terrein veel truffels waren gevonden in eerdere jaren begon mij iets te dagen. Ik bestelde nog maar eens een fles wijn om zijn tong wat losser te maken. En tegen de tijd dat we de fles soldaat hadden gemaakt was oude Umberto erg spraakzaam geworden. Hoewel ook zíjn accent zwaarder leek te worden van een intensieve alcoholinname, kon ik het verhaal redelijk volgen.

Al decennia lang worden er truffels van hoge kwaliteit in dit gedeelte van Umbrië gevonden. In de heuvels, valleien, bossen en natuurgebieden zoeken de truffeljagers samen met hun honden naar de kostbare witte of zwarte truffels. Ze worden ongeveer van december tot maart gevonden. De grootte van een truffel kan variëren van een hazelnoot tot een tennisbal maar voor een goede kwaliteit wordt wel tot vijftienhonderd euro per kilo betaald! En op mijn land bleken dus eerder grote hoeveelheden truffels gevonden te zijn. Er trokken rillingen over mijn rug toen ik aan Luigi dacht die elke dag met zijn hond over mijn land banjerde! 
Umberto vertelde ook nog dat de vroegere bewoners van mijn huisje (die inmiddels waren gestorven) destijds een erg mooi huis in Grosetto hadden gekocht en dat Il Tartufo Felice (de Gelukkige Truffel) hadden genoemd. Toen het oude huis leeg stond en er geen erfgenamen kwamen opdagen, hadden verschillende dorpsbewoners geprobeerd hier op truffeljacht te gaan, maar ze werden altijd door een woedende Luigi met een jachtgeweer verjaagd. Hij verkondigde dat hij dit in opdracht van de wettige erfgenamen deed, maar daar was geen enkel bewijs van. Aangezien Luigi behoorlijk agressief kon zijn en nogal eens met zijn geweer rondzwaaide liet men hem na verloop van tijd maar met rust.
Ik huiverde weer toen ik aan mijn stinkende buurman en zijn hond dacht.
Ik had inmiddels een aardig beeld van wat hij op mijn land zocht en voor mij probeerde te verbergen. Luigi had natuurlijk gehoopt dat ik als buitenlander niets zou meekrijgen van zijn speurtocht.

De volgende ochtend ging ik al vroeg op pad. Ik kamde heuvels en bossen uit en keek naar sporen van Luigi. De zwarte truffel wordt hoofdzakelijk in de nabijheid van eiken gevonden en de witte vooral onder populieren en beide boomsoorten waren overvloedig op mijn land aanwezig.
Toch is niet elke eik of populier een truffelboom. De vindplaatsen worden uiteraard strikt geheim gehouden. Ooit gingen deze geheimen over van vader op zoon en in beide oorlogen zijn ze zelfs letterlijk meegegaan in het graf van soldaten.
Ik had er dan ook weinig vertrouwen in dat ik sporen zou vinden. Toch zag ik nadat ik ettelijke uren had rondgestruind een plek die omgewoeld en weer opgevuld leek. Omdat ik inmiddels wist dat truffelzoekers altijd heel nauwgezet zorgen dat het proces van grondkweek niet wordt onderbroken en de aarde dus heel zorgvuldig terug stoppen, leek me dit een goed teken. Luigi kon niet ver uit de buurt zijn!
En inderdaad; na nog een half uurtje speuren kon ik door de bomen de vuilgrijze jas van Luigi zien schemeren. Ik liep op mijn tenen wat dichterbij en probeerde te zien waar hij mee bezig was. Een groot probleem echter was de valse hond die hij bij zich had, ik zag hem diverse keren zijn spitse snuit in de lucht steken en snuiven. Het leek wel of hij mij kon ruiken.

Nadat ik enige tijd achter Luigi aan had gelopen en gezien had dat hij zeker nog bij vijf bomen aan het graven was geweest, vond ik het tijd om hem aan te spreken. Ik stapte achter de bomen vandaan op het bospad. Meteen sloeg de hond aan en ik zag Luigi verschrikt naar de mand grijpen die aan zijn voeten stond. Ik was perplex; de mand had de afmeting van een kleine supermarktkar. De inhoud was hoog opgestapeld en werd aan het oog ontrokken door een blauwwit geruite doek. Bij een tweede blik zag ik, achter de bomen in het hoge gras, nog twee van die manden staan!
In één seconde zag Luigi aan me dat ik van zijn geheim wist. Zijn ogen vernauwden zich en hij greep naar het jachtgeweer dat op zijn rug hing. Hij schreeuwde met vlammende ogen een aantal verwensingen: “vattene…straniero mascalzone ….porco Madonna”.
Ik probeerde kalm te blijven en zei hem dat de inhoud van zijn manden van mij was. Toen ik mijn hand uitstak spande hij de trekker van zijn geweer. Zijn oogleden hingen zwaar over zijn pupillen, hij was totaal over zijn toeren. Zijn gezicht was een masker van haat. “Donder op, vuile buitenlander, je hebt hier niets te zoeken, dit is ons land, het is van ons… van ons hoor je… al eeuwenlang en zo zal het blijven, altijd…al moet ik je eigenhandig ombrengen”. De hond gromde en sprong tegen me op en Luigi beukte het geweer dreigend in mijn ribben. Ik kon niet veel anders dan proberen hem te kalmeren: “piano, Luigi, piano”.

Terwijl ik daar mee bezig was zag ik vanuit mijn ooghoeken iemand het bospad op komen, zwaar steunend op zijn wandelstok. Na een paar tellen zag ik dat het Umberto was in het gezelschap van wat mannen die ik niet kende. Een van de mannen haalde ook een jachtgeweer tevoorschijn en Umberto sloop zachtjes naderbij. Terwijl Luigi nog stond te razen en te tieren zag ik dat Umberto zijn wandelstok ophief en hem een harde klap op het achterhoofd gaf. Luigi stond een paar seconden doodstil alsof hij niet kon geloven wat hij voelde en zakte daarna op de grond waar hij stil bleef liggen terwijl het speeksel langs zijn kin op de grond droop.

Ik haalde een paar keer flink adem terwijl ondertussen de vraag bij me opkwam wat Umberto en zijn vrienden op mijn land hadden te zoeken. Ik bedankte hem echter uitvoerig en vertelde hem dat hij mij uit een netelige positie had bevrijd. Hij lachte zijn wijze, erudiete lach en wuifde mijn bedankje weg. Hij was hier toevallig omdat ze, op weg naar huis, een stuk hadden willen afsnijden en daarom over mijn land liepen.
Gerustgesteld nodigde ik de mannen uit nog wat te komen drinken, maar ze wilden liever naar huis. Hun vrouwen wisten niet waar ze bleven. Ik zwaaide ze na en keerde me naar Luigi’s lichaam. Hij lag nog steeds zoals hij neergezakt was, zijn borstkas ging zachtjes op en neer. Toen ik mijn handen wilde uitsteken om de manden te pakken zag ik tot mijn verbazing niets meer. Er was geen spoor van enige truffel te vinden, zelfs geen plek meer te zien waar de manden hadden gestaan.
Onder aan de heuvel zag ik nog net de kromgebogen gestalte van Umberto verdwijnen. Onder zijn wijdvallende jas zag ik aan weerskanten flinke bollingen. In verbijstering zakte ik naast Luigi neer.
Ik realiseerde me dat het nog héél lang zou duren voor ik mijn nieuwe landgenoten zou begrijpen!