23.1.11

GOEDE VRIENDEN

Er waren dagen dat ik wou dat ik geen oren had. Of dat ik hier niet hoefde zijn.
Ik had er genoeg van om bij elke ruzie weer op te komen dagen als bliksemafleider.
Ik had genoeg van zijn wanhopig gestuntel, zwijgende aanwezigheid en gekwetste blik en van haar boze gezicht met de vlammende ogen, haar hoge schelle stem die het ene na het andere verwijt uitsloeg.
Maar als een goede vriend waar altijd een beroep op wordt gedaan bleef ik toch steeds proberen de twee weer met elkaar te verzoenen.


Ik had het van het begin af aan zien gebeuren.
Hij was zo van de kaart geweest, zo totaal en reddeloos verliefd als ik nog nooit gezien had in alle jaren dat ik hem kende. Hij leek een andere persoon, iemand die ineens het licht gezien had.
Hij bleef me maar vertellen van die fantastische vrouw, die ene, die hij eigenlijk pas kende. Het was iemand die nog maar een jaar bij dezelfde zaak werkte en die hem in een pauze had aangesproken. Ze werkte op een andere afdeling en had gehoord en gezien hoe hij zijn  positie in de zaak gevestigd had door zijn onderhandelingen bij een overname. Die was, dank zij hem, heel goed afgelopen en had hem, behalve een behoorlijke salarisverhoging, een plaats in de directie bezorgd.
Ze vertelde hem van haar leven en haar toekomstverwachtingen en die leken wonderwel aan te sluiten bij zijn ideeën.
Hoewel ik het niet verstandig vond woonden ze al snel samen. Hij leefde alleen nog voor haar en zag mij lange tijd niet meer staan.
We waren vrienden geweest zolang ik me kon herinneren. Er was nooit één dag geweest dat we geen vrienden waren en we begrepen elkaar vaak woordloos.
Zíj dulde mij slechts, ik voelde dat ze zich niet echt tegen mij wilde keren vanwege onze lange vriendschap, maar van enige genegenheid was geen sprake. Voorlopig hadden ze genoeg aan elkaar en werd mijn aanwezigheid niet erg op prijs gesteld.


Ongeveer een jaar nadat ze gingen samenwonen begonnen de eerste ruzies. Zij schreeuwde en sloeg met deuren, hij verzonk in stilzwijgen.
Meestal gingen de ruzies over geld en het ging van kwaad tot erger.
Maar altijd waren er weer die verzoeningen. Altijd vertelde hij me dat het voortaan anders zou zijn. Maar het werd niet anders, in tegendeel: de situatie sleepte zich week na week, maand na maand, voort.
Hij werd bleker en bleker, en vertelde dat hij zich nog slecht kon concentreren op zijn werk. Er waren dagen met schreeuwpartijen en er waren dagen dat er een ijzige stilte heerste.
Het was eigenlijk nooit meer als vroeger.
Soms bleef zij een nacht van huis en  ijsbeerde hij heen en weer tot de vroege morgen. Dan moest hij, uitgeput en met donkere kringen onder zijn ogen, naar zijn werk en kwam zij halverwege de dag weer thuis.
Ik werd erg nieuwsgierig naar haar bezigheden en besloot haar eens te volgen. Ik stond om de hoek van de garage te wachten, onzichtbaar voor haar als ze uit het huis zou komen.
Toen ze, na uren wachten, naar buiten kwam en de wandeling naar de stad maakte, sloop ik achter haar aan, steeds weer even een inham of pad opzoekend zodat ze niet zou merken dat ze gevolgd werd.
In de stad gekomen liep ze doelbewust naar een café aan het plein. Dit café kende ik niet, hier waren zowel mijn vriend als ik nooit geweest. 
Ze liep door naar achteren en nam plaats aan een van de tafeltjes. Nog geen vijf minuten later nam er een man naast haar plaats. Het was duidelijk dat ze elkaar erg goed kenden. Ze zaten met hun gezichten dicht bij elkaar en praatten zo zachtjes dat ik ze niet kon verstaan. Ze streek de man door het haar en hij zoende haar en sloeg een arm om haar heen.
Een intense golf van haat kwam bij me naar boven. Terwijl mijn vriend zich uitgeput en terneergeslagen probeerde te concentreren op zijn werk, zat zij hier te donderjagen met een ander. Geen scrupules, geen enkel normbesef had deze vrouw. Mijn vriend was verstrikt geraakt in de netten van een bedriegster en zou er aan ten onder gaan, daar was ik zeker van.  Hij zou, met haar, nooit meer een normaal leven kunnen leiden.
Ik barste zowat van woede en besloot, voor de bestwil van mijn vriend, een eind te maken aan deze onduldbare situatie.

Toen ze na tweeëneenhalf uur naar buiten liep, volgde ik haar weer ongezien. Ze liep, vanwege de net ingezette motregen, onder een paraplu en moest, om naar de overkant te komen, wachten op een vluchtheuvel.
Ze stond op haar tenen op de rand te wiebelen. Verkeer raasde voorbij en in de verte kwam de metro met veel lawaai aanrijden.
Ik ging zo dicht mogelijk achter haar staan zonder haar aan te raken. Toen de metro met veel lawaai aan kwam denderen en bijna de vluchtheuvel had bereikt, duwde ik hard tegen haar knieholten. Ze struikelde en viel op de metrobaan. De klap was tot ver in de omtrek te horen.
Ik wachtte niet af maar liep snel achter de metro om naar de overkant. Toen ik uit het zicht van de omstanders was, holde ik zo hard als ik kon naar het huis.

Mijn vriend was thuis en hing bleek en afgemat op de bank.
Toen ik binnenkwam, stond hij echter meteen op, streek door mijn haar en zei: "Hee, ouwe makker, daar ben je!  Wat is je haar nat!  Kom, ik pak even een handdoek".
Vijf minuten later stapte ik, droog en warm, in mijn mand en zuchtte diep.
Wat een heerlijke thuiskomst!