20.12.11

Zalige Kerstdagen...

Sanne Jochems was doodmoe. Haar doorgaans al bleke gezicht was nog witter dan gewoonlijk en haar blonde haar hing slap en futloos langs het gezicht. Ze was het toonbeeld van een vermoeide veertiger, die baan en gezin heilloos probeerde te combineren. En de wetenschap dat er een periode van vakantie- en feestdagen aangebroken was, maakte haar nog nerveuzer dan tevoren. December was haar maand al helemaal niet en deze december leek nog vreselijker dan voorgaande.
Na een ware veldtocht in een winkelcentrum vol koopgekken zat Sanne uitgeput in haar auto met twee loodzware boodschappentassen op de bank naast zich. Wat een vreselijke tijd eigenlijk, die Kersttijd, dacht ze. Wat doen we onszelf aan?
Toch was het vreemd dat ze elk jaar, tegen beter weten in, naar Kerst uitkeek. Elk tijdschrift, elke etalage leek haar dan te zeggen: kijk; dit is Kerst; gezellig, warm, vredig!  En ze genoot in de weken voor Kerst eigenlijk ook wel van de lichtjes en de geuren die bij deze tijd horen.
Ze was verleden week, na haar werk, langs de bloemenstal gegaan en had een boom mee naar huis genomen, had hem samen met de kinderen opgetuigd, en ze had 's avonds kerstkoekjes met ze gemaakt. Bovendien maakte ze een echte Engelse plumpudding, naar een recept uit de krant, die ze Eerste Kerstdag op wilde dienen.
Nu, na de afsluiting van de laatste drukke werkweek en het geren om alle voorbereidingen te treffen die nodig waren, was ze bekaf en volkomen uitgeteld. Er leek een einde gekomen te zijn aan haar kerstgevoel en de dikke Kerstsfeer ging haar erg tegenstaan. Al dat geglim en geglitter in de etalages, al die verplichtingen en onuitgesproken verwachtingen. Dus toen ze vanmiddag  “Driving Home for Christmas” voor de tweehonderdvijftigste keer die week voorbij hoorde komen op haar autoradio, had ze ineens keihard geschreeuwd: “hou toch je kop, vent!
Dit jaar zouden Rob en zij het kerstdiner verzorgen. De elf gasten zouden, behalve uit Sanne, Rob en hun kinderen Jurre en Julia, bestaan uit haar schoonouders, haar eigen moeder, Rob’s tweelingbroer Chris met zijn vrouw Daantje en hun drie  kinderen.
Ze zag er als een berg tegenop te meer omdat het Kerstdiner dat Daantje verleden jaar had verzorgd, buitengewoon geslaagd was geweest. Het was toen werkelijk een prachtige avond, zo een die gepast had in een van die mooie tijdschriften van Daantje. Ze zuchtte en probeerde de paniek die bij haar opkwam, een beetje in te dammen.
Thuisgekomen pakte ze de boodschappen uit en ze zette zich met tegenzin aan de voorbereiding voor het Kerstdiner morgen. Ze hoorde geen geluid in de kamer en ging een kijkje nemen. Rob lag languit op de bank te slapen met om hem heen gedrapeerd een puinhoop aan kleding, speelgoed en vuil vaatwerk. Hij schrok wakker toen ze binnenkwam en zag haar geïrriteerde gezicht. “Wat nou….. ik lag gewoon even te slapen, zeg! Jezus San, doe niet zo gestoord. Ik ruim het echt wel op hoor”.
Sanne slikte, sloeg de deur met een klap dicht en wilde terugkeren naar de keuken. Halverwege riep ze naar de dichte deur: “Heb je eraan gedacht de wijn op te halen bij de slijter?”
Rob deed met een schuldbewust gezicht de deur open en zei: "O nee, helemaal vergeten, ik ga nu meteen even”. Hij holde de deur uit voordat Sanne nog iets kon zeggen.
Ze werd hoe langer hoe kwader. Nijdig stopte ze de witte, pukkelige kalkoen vol met een oranjegele vulling. Jasses, wat zag dat er smerig uit. Ze hoopte maar dat zijn uiterlijk zou verbeteren in de oven!
Toen er boven haar hoofd kabaal uitbrak vloog Sanne naar de kinderkamer. Daar waren Jurre en Julia elkaar als idioten te lijf aan het gaan. Julia jengelde met haar indringende hoge stemmetje dat Jurre was begonnen en aan Jurre’s sardonische lachje te zien zou dat wel eens kunnen kloppen. Sanne haalde de twee uit elkaar en stuurde ze ieder naar hun eigen kamer. De kinderen waren al onhandelbaar van vóór Sinterklaas en ze zag dan ook met angst en beven het Kerstdiner morgen tegemoet.
Op Eerste Kerstdag arriveerde haar moeder als eerste in een taxi. Het was véél vroeger dan het tijdstip dat Sanne met haar had afgesproken maar haar moeder leek de laatste tijd niet alles meer te volgen. Na enige tijd kwamen Chris, Daantje en de kinderen met veel lawaai binnenvallen.
Daan zag er schitterend uit, simpel maar uitermate verzorgd. Sanne verwisselde nog snel haar slippers voor een paar pumps en ging met haar handen door haar haar.
Toen ook haar schoonouders waren gearriveerd, schonk Rob een aperitief voor iedereen in. Al snel was iedereen in een geanimeerd gesprek gewikkeld en ging Sanne naar de keuken om de laatste hand aan het diner te leggen.
Het was een ramp...!
De kervelsoep leek meer op de modder in hun achtertuin dan op soep. De zalmgeleitjes waren niet opgestijfd en lagen als klodders roze drab op de mooie bordjes. De kalkoen had als extra decoratie alleen nog wat zwarte schroeivlekken gekregen en met de garnituren was het al niet beter gesteld.
In de huiskamer waren ze al aan het zoveelste glas bezig. Rob en Chris zaten hevig met elkaar te discussiëren, Daan was met haar schoonmoeder aan het kibbelen over kinderopvoeding, haar moeder zat wazig om zich heen te kijken en de kinderen waren luidruchtig de kwaliteit van het speelgoed aan het testen.
Op tafel was inmiddels het kaarsvet dik op de Kerstdecoratie gedrupt en lagen omgevallen kinderbekers en stukken speelgoed tussen het opgepoetste tafelzilver.
Toen ze aan tafel gingen deden de volwassenen net of ze niet zagen dat het eten volkomen mislukt was. Sanne zag de snelle blik die Daan en Chris met elkaar wisselden. Ze zouden vast en zeker niets negatiefs over het eten zeggen, want dat was not done in deze familie.
De kinderen trokken zich van die onuitgesproken regel niets aan en al bij de soep gilde Julia: “ik eet vieze poepsoep, vieze soeppoep!”
Sanne’s moeder werkte de zalmgelei met een lepel naar binnen en Rob moest kracht zetten bij het doorzagen van de gortdroge kalkoen. Niemand vroeg wat de schaaltjes met onduidelijke garnituren moesten voorstellen, maar durfden het er niet op te wagen te proeven. Moeizaam worstelde Sanne een paar happen naar binnen maar ze had het gevoel dat er een steen op haar borst lag. En dat kwam beslist niet alleen van het eten.
Twee uur later zette ze de zompige plumpudding op tafel. De vlammetjes die ze feestelijk had willen ontsteken werden meteen door het uitlopende vocht geblust.
Er kwam een vreemd gevoel over Sanne. Een gevoel alsof ze buiten zichzelf trad maakte zich van haar meester en het leek alsof ze in slow-motion bewoog.
Heel langzaam pakte ze de pudding op en tilde hem boven haar hoofd. Met een onverwacht krachtige worp smeet ze hem tegen de woonkamerwand. Hij spatte met een spectaculair geluid uit elkaar. Onder ijzige stilte zag ze de stukken pudding langzaam over de muur naar beneden glijden en met een drassig geluidje op de grond ploffen!
De steen op haar borst verdween en voor het eerst sinds weken begon er iets van een kerstgevoel in Sanne te ontwaken!

19.10.11

Vuur!

De vlammen knetteren en de vuurvonken vliegen overal heen.
Grote, donkergrijze wolken stijgen boven het dak uit. Het oude huis staat in brand en is reeds één vuurzee!

De toeschouwers staan met ingehouden adem en rode ogen te staren naar het rieten dak waaruit fel oranje vlammen slaan. De reuk van brandend, schroeiend hout prikkelt hun neuzen en doet hun ogen tranen.
Gebiologeerd staren ze naar de brandweermannen die schreeuwend en gebarend heen en weer lopen. Bluswater buldert uit de brandslangen, maar de vlammen lijken sterker te zijn. Steeds weer laait het vuur op, slaan vlammen naar alle kanten en regent het vuurdeeltjes.
Opeens stort het dak met razend geweld in en bange kreten klinken op tussen de geschrokken mensen, die langzaam terug deinzen. In de late wintermiddag, waarin het al behoorlijk schemert, stuiven vonken, as en nevels bluswater over hen heen.
De vermoeide brandweermannen houden nog steeds de brandslangen gericht op de fel uitslaande vlammen en hun collega’s houden de nieuwsgierige mensen op afstand.

De toeschouwers zijn voornamelijk mensen uit deze buurt, een nette, maar wat gedateerde villawijk.
De huizen staan hier op geringe afstand en de tuinen grenzen zodanig aan elkaar dat men altijd wel zicht heeft op één van de naastgelegen huizen.
De straat, de Valkenlaan, is een met klinkers geplaveide, smalle weg met aan weerskanten een trottoir met oude tegels die op verschillende plaatsen verzakt zijn. De lantaarnpalen zijn verveloos en sommige geven geen licht. Er staan hier en daar wat bomen die hun kale silhouet naar de oranje verlichte hemel uitstrekken. Het geheel maakt een wat trieste indruk, deze buurt die vroeger vol leven was, met spelende kinderen en in bloei staande bomen, maar nu nog slechts bewoond lijkt door degenen die achterbleven.

Inmiddels zijn de vlammen behoorlijk gedoofd, maar de rookontwikkeling is enorm.
Het ziet het er naar uit dat men de brand meester begint te worden. Helaas kan, uit de naar elkaar geschreeuwde kreten van de brandweermensen ook worden opgemaakt dat de bewoners aanwezig waren in het brandende huis en, zo het er nu naar uitziet, ook een bezoeker.
Toeschouwers rillen als ze begrijpen wat dit betekent. Uit zo'n hel zou niemand kunnen ontsnappen! Een enkeling kan zijn tranen niet bedwingen.
Hier en daar zijn groepen mensen met elkaar in gesprek.
Uit hun gesprekken blijkt dat de bewoners een gepensioneerd leraarsechtpaar was.  Vriendelijke mensen die hun drie, inmiddels volwassen kinderen, al lang geleden uit huis zagen gaan en een eigen leven opbouwen, ver weg van de stilte van dit ouderlijk huis.
Men vertelt elkaar verhalen over het echtpaar. Iedereen heeft wel wat te vertellen. Een naaste buurvrouw weet dat de vrouw elke vrijdagochtend met de trein naar Den Haag ging en pas ‘s avonds weer terug kwam.  Dat ze een huishoudelijke hulp hebben die elke  woensdag op een scooter de straat in komt scheuren en na twee uurtjes weer vertrekt. Dat ze een grijze kat hebben die maar drie pootjes heeft. En dat zij bijles gaf aan zwakke brugklasleerlingen.
Een buurman vertelt dat al zijn kinderen op de middelbare school bij de man in de klas hebben gezeten en dat hijzelf altijd de bladblazer bij hem leent.
De mensen kunnen hun ongeloof niet verbergen en zijn intens geschokt door deze onverwachte gebeurtenis in hun anders zo rustige wijk.
Na een uur of wat maken de mensen zich langzaam los van de menigte en verdwijnen, al hoofdschuddend, uit het zicht.
Hier en daar staat nog wat buurtbewoners te praten.

In het donkere gedeelte van de straat, waar twee lantaarnpalen geen licht meer geven, staat een man alleen.
Hij kijkt op een afstand naar alles wat er gebeurt en mompelt zo nu en dan wat. De man is jonger dan de meeste buren die hier vanavond geschokt hebben gekeken naar het afbranden van de villa.
De onrustige, verwarde gedachten van de man zijn totaal anders dan de droeve gedachten van de buurtgenoten. In het hoofd van deze man heerst euforie, opluchting, bevrijding. Eindelijk is hij verlost van de kwelgeest die zijn geest nu al zo’n twintig jaar lang bezig houdt!
De leraar die hem het leven zuur maakte op de middelbare school, de leraar die nooit een goed woord voor hem over had. Nee... die in tegendeel, hem aanraadde de school maar te verlaten omdat hij er toch niks van terechtbracht. Die bij elke overhoring zijn staalblauwe, harde blik op hem richtte en woordloos overbracht dat hij een mislukking was. Die elk gemaakt proefwerk overhandigde met een diepe zucht en kleinerende woorden. Die halverwege het jaar al zei dat hij het wéér niet zou redden. En die volledig overtuigd was van de sombere toekomst van zijn leerling.
Díe ellendeling was er niet meer! Die kon zijn gedachten niet meer beheersen bij elk belangrijk moment.
Niet meer bij elke sollicitatie, bij elke test, hoe gering dan ook, zijn zelfvertrouwen doen instorten. Vanaf nu kon hij het loslaten en eindelijk een begin maken met zijn leven.
En nu zou het lukken!
Nu zou hij aan het werk kunnen en zou het gedaan zijn met die uitzichtloze aaneenschakeling van mislukkingen. Hij zou nooit meer het gevoel hoeven hebben dat hij een tweederangsburger was, een hersenloze niksnut. Zijn leven zou vanaf nu lichter zijn, vrolijker. Hij zou eindelijk kunnen leven zonder de schaduw van zijn kwelgeest.
En zijn vrouw en dochter zouden vast en zeker weer terugkeren als ze zagen hoe hij veranderd was.

Het schoolleven was tegenwoordig eigenlijk nog steeds dezelfde ellende, dacht hij.
Dat had hij gezien aan zijn dochter. Toen bleek dat ze niet kon voldoen aan de eisen die de school aan haar stelde zag hij hetzelfde patroon ontstaan van tanend zelfvertrouwen en zelfisolatie als destijds bij hem. Het sneed door zijn hart dat hij haar steeds bleker en stiller zag worden.
En ook de nieuwe, hippe, paarse fiets die hij haar gegeven had en waarvoor hij zich in de schulden had moeten steken veranderde niets aan dat droeve feit.
Zijn vrouw, die al lang niet meer bij hem woonde, had er alles aan gedaan om bijleshulp te krijgen toen bleek dat het kind het moeilijker en moeilijker kreeg. En dat was ook gelukt.
De laatste keer dat zijn dochter bij hem was had ze met een droef lachje gezegd dat ze, behalve hun uiterlijke gelijkenis, wel meer dingen gemeen hadden. Ze doelde natuurlijk op zijn mislukte leven, had hij gedacht.
En het was, voor de zoveelste maal, met intense scherpte tot hem doorgedrongen dat hij niks van zijn leven terecht had gebracht, dat hij mislukt was op álle fronten. Hij was zelfs niet in staat geweest zijn kind een betere toekomst te bieden.
Hij moest een einde maken aan die neergaande spiraal, had hij toen gedacht. Hij was het aan zijn dochter verplicht nú een daad te stellen!

Bij de villa zijn de toeschouwers weg. Het smeulende, rokende huis is half ingestort en hier en daar zijn de binnenkanten van de woning zichtbaar.
Door de zwartgeblakerde raamsponningen is er zicht op kamers met verkoolde resten meubilair.
De brandweermannen hebben hun slangen weer opgerold en zijn bezig te vertrekken. Mensen in witte pakken sluiten de voor het huis geparkeerde ambulance en rijden weg. Een drietal agenten stapt in de politiewagen en verdwijnt eveneens in de schemering.
Vanuit de villa stijgen nog wat kleine rookwolkjes op en de zware brandlucht is tot ver in de omgeving te ruiken.
De stilte keert terug rondom de villa en in de vallende duisternis glijdt langzaam een half verkoolde, paarse fiets op de grond...

14.7.11

Geslaagd feestje...

Anne Groenendaal zuchtte diep toen ze de deur doorging die Simon voor haar openhield.
In de zaal stonden her en der groepjes mensen bij elkaar. Ze haatte dit soort avonden en meestal ging ze ook niet mee. Ze leverden haar niks op dan een hoop frustratie over de nare sfeer en de onderlinge jaloezie. Maar uit solidariteit met Simon had ze zich vanavond in haar goede pak gehesen en was meegekomen naar dit personeelsfeest, dat tevens een kennismakingsavond was om de nieuwe directeur van het bedrijf voor te stellen. Ze wist dat het belangrijk was voor Simon.
Simon werkte vijf jaar voor het management van dit enorme elektronicabedrijf en kwam vaak gefrustreerd en gestresst thuis. Er heerste een competitieve sfeer en commerciële resultaten waren de enige maatstaven die golden. Elk idee, elk plan werd alleen getoetst op de hoogte van de winst. Persoonlijk welbevinden en werkplezier waren in de loop der jaren van ondergeschikt belang geworden.
Simon was dan ook blij dat de directeur die deze verharding op zijn geweten had, wegging en rekende er op dat de nieuwe directeur de verpeste sfeer zou aanvoelen en zou openstaan voor het grote bedrijfsplan dat Simon al geruime tijd geleden op papier had gezet. Simon geloofde oprecht dat zijn plan de mentaliteit en sfeer binnen het bedrijf zou verbeteren.
Anne dacht, diep van binnen, dat dit echt weer een idee voor haar man was. Zij vond hem vaak naïef en goedgelovig. Hij zag altijd alleen het goede in mensen en er moest heel wat gebeuren om hem van het tegendeel te overtuigen.
De nieuwe directeur zou zich later op de avond officieel voorstellen tijdens een diner, maar ze begonnen met een feestelijke borrel.
Ze mengden zich in het gezelschap en, na wat mensen hier en daar gegroet te hebben, knoopte Anne een praatje aan met Karel, een collega van Simon. “Hé, die Karel”.“Zo, Anne, zien we jou ook weer eens een keer? Simon heeft je zeker verteld dat het belangrijk is vanavond, hè? Er hangt voor iedereen van ons veel vanaf, maar dat wist je natuurlijk wel?” Vanuit haar ooghoeken zag ze dat Karel een vlugge, veelbetekenende blik wisselde met Frits van Oever, een andere collega. Ze wist uit de gesprekken met haar man dat Karel zeer ambitieus was en eigenlijk dezelfde snoeiharde koers van de afgelopen jaren wilde doorzetten. Hij moest niets hebben van Simon’s “halfzachte” plannen en was ervan overtuigd dat de nieuwe directeur hem daarin zou bijstaan. Hij had al kennis gemaakt met hem en had het gevoel dat de nieuwkomer wel eens op dezelfde lijn zou kunnen zitten.
Zonder op zijn woorden in te gaan gaf ze Karel en de andere collega’s een hand en wisselde wat oppervlakkigheden uit. Het gesprek ging al snel over de individuele resultaten die iedereen de afgelopen maanden had bereikt en van hoeveel betekenis die voor het bedrijf waren. De ambitie zweefde bijna als een wolk boven ieder van de mannen. Ze keek om zich heen waar de bar was. Ze verschafte zich een groot glas rode wijn en keek eens rond of ze prettiger gezelschap zag.

“Hallo, heb ik al kennis gemaakt met je? Je moet het me maar niet kwalijk nemen maar ik heb al zoveel mensen gesproken dat ik het even niet meer weet”.
De man die bij haar was komen staan kwam haar vaag bekend voor. Die stem… ze had hem eerder gehoord. “Ik ben Bernard van Dijk, de nieuwe directeur. En jij bent…?”
Toen ze zijn naam hoorde ging een flits door haar heen. Ze verstijfde en bekeek hem nauwkeurig. Ze kende hem en hoe! Hij was ouder geworden natuurlijk, maar hij wás het onmiskenbaar.
“Ik ben Anne, de vrouw van Simon Groenendaal” zei ze langzaam.
Flarden herinneringen wervelden in haar hoofd door elkaar.
Hij was, als Ben van Dijk, in dienst gekomen bij de zaak waar ze, héél veel jaren geleden, nog maar net als aankomend adviseur werkte. De wazige oude directeur die er al een eeuwigheid zat, maar nu aan het einde van zijn loopbaan was aangeland, had Ben eigenlijk aangenomen als junior consultant. Binnen de kortste keren was Ben de spil waarom alles draaide. Hij regelde contracten, haalde klanten binnen, stelde nieuwe tarieven voor de consulten vast. Er kon geen overeenkomst getekend worden zonder dat hij daar van op de hoogte was.
De directeur had geen idee wat er allemaal door Bernard gedaan werd, maar was blij dat hij het niet hoefde doen. Bernard had dus behoorlijk vrij spel en benutte die speelruimte vrijelijk. Gedurende anderhalf jaar liepen de zaken ogenschijnlijk vrij soepel. Ben zette een geoliede organisatie op die weliswaar weinig winst maakte maar goed aangeschreven stond.
Niemand had dan ook enige argwaan toen hij ontslag nam en uit beeld verdween. Maar daarna begonnen er geruchten te rouleren over onbetaalde rekeningen en incassobureaus. Leveranciers klaagden over nooit betaalde bestellingen en de bank schakelde Justitie in. Die kon niets verrichten bij gebrek aan een verdachte. Het bedrijf ging failliet, alle personeel stond op straat en Ben van Dijk leek van de aardbodem verdwenen. Niemand had daarna nog ooit wat van hem gehoord.
Maar hier, op dit personeelsfeest een eeuwigheid later, stond hij voor haar, in levende lijve.
“Dag Bernard, of moet ik Ben zeggen” begon ze “dat is lang geleden”.
Opeens gealarmeerd keek hij haar scherp aan. “Maar..ik geloof niet…” begon hij.
Ze zag dat het hem begon te dagen. Hij keek om zich heen naar een ontsnappingsmogelijkheid.
“O ja hoor, je kent me echt wel, al zou je wellicht willen van niet. Want nu heb je er waarschijnlijk spijt van dat je met me wilde praten, hè? Maar Ben.. ik durf er om te wedden dat er veel meer mensen zijn die wel even met je willen praten, denk je niet? De hoofddirectie van dit bedrijf bijvoorbeeld of misschien de rechercheurs van destijds? Ik schat zo in dat er een aardige periode ontbreekt in je c.v., Ben”.
Hij leek geen lucht meer te kunnen halen, slikte moeizaam en keek haar met een lichtelijk verwilderde blik aan. Een spiertje bij zijn linkeroog begon verwoed te trillen.
“Nou, ik zou zo gauw niet weten… ik ben niet….uhh…nee zeg.. hoe kom je hierbij?”
Ze voelde zich ijskoud van binnen worden bij zijn ontkenning.
“Denk maar eens goed na. En overigens Ben: hier kom je als geroepen. Je hebt ongetwijfeld al van het rapport van Simon Groenendaal gehoord. Er is intern een behoorlijke discussie over maar het is een prachtplan en het zal de zaak en alle mensen daarin goed doen, daar ben ik van overtuigd. Zoals ik er ook ik van overtuigd ben dat jij het daar volledig mee eens zult zijn! Ik ga er tenminste van uit dat dit plan al de volgende maand bij al het personeel ligt en dat jij je tot het uiterste zult inspannen om dat gerealiseerd te krijgen.”
“Maar… hakkelde hij…. ik heb het nog niet gelezen… ik weet niet.. ik kan niet…”
“Jawel, je hebt het wél gelezen en je kunt het. Ik weet echt wel waar je toe in staat bent, Ben van Dijk. En o ja: ik ga er wel vanuit dat je weer verder zult trekken als het plan is uitgevoerd na een half jaar. Dit gesprek zal voorlopig tussen ons tweeën blijven. En als je liever met justitie praat dan een prima plan door te voeren bij dit bedrijf is dat je goed recht. Maar dan zul je binnenkort je naam vaak in de kranten kunnen lezen. Dus aan jou de keus, Ben! Dag ehh ..Bernard, veel succes in je nieuwe baan!”
Aarzelend en als een in het nauw gedreven kat keerde hij zich om en sleepte zich naar het podium.

Twee dagen later kwam Simon ’s avonds thuis in een uitgelaten stemming. Ze zat een boek te lezen in afwachting van zijn komst.
Terwijl hij zijn jas uittrok, zei hij met een brede lach op zijn gezicht:
“Zie je nu wel dat ik gelijk had met mijn geloof in mensen! Jij zegt altijd dat ik te goed van vertrouwen ben, maar vandaag kwam de nieuwe directeur naar me toe. En wat denk je: mijn plan gaat ongewijzigd uitgevoerd worden. En hij was er verrekte enthousiast over. An, je zult toch moeten toegeven dat je het nu mis had”.
Anne sloeg het boek dicht, gaf hem een stevige zoen en zei:
“Je hebt volkomen gelijk, Simon, ik had het helemaal mis!”

31.5.11

De tijd na Porto Maïro

Ze lag op haar rug in het water en begon krachtig te trappen. Ze liet zich onder water zakken, deed haar ogen dicht en zwom naar de bodem. De ijskoude vloeibare wereld had een zuiverend effect. Ze wilde wel dat dit schone water alle verwarring, alle twijfel en alle verdriet wegwaste.

De dag die haar leven voorgoed zou veranderen begon zonnig, zoals alle vakantiedagen die zij doorbrachten in Porto Maïro. Het kleine dorpje was hun vakantiebestemming geweest sinds ze zich kon heugen. Haar moeder was hier geboren en had haar prille jeugd in dit dorp beleefd. Ze kende nog steeds veel inwoners en ze wilde dan ook, onveranderlijk, elk jaar naar Porto Maïro.
Ook Caro en haar zus keken elk jaar weer uit naar de vakantie.
Hier was haar moeder voor een paar weken niet de sombere, uitgebluste vrouw die door de regel aangeschoten op de bank lag als zij en haar zus thuis kwamen uit school. Daar, in het sombere bovenhuis, stonden haar moeders donkere ogen afwezig en in zichzelf gekeerd en had ze van het leven van haar dochters geen flauw benul. Door jarenlang stevig alcoholgebruik was haar inlevingsvermogen en empathie tot nul gereduceerd. Ze was beurtelings overdreven emotioneel of angstaanjagend agressief in haar uitingen. De enige taak in het huishouden die ze soms vervulde was het in de container gooien van de lege flessen die ze die dag had leeggedronken. Tegen de tijd dat hun moeder naar bed strompelde lagen haar dochters al uren in bed, met een hol gevoel in hun maag dat slechts gedeeltelijk door honger werd veroorzaakt. De levens van Caro en haar zus sleepten zich zo eindeloos voort.
Caro wist moeizaam te overleven in deze verwarrende omgeving. Ze was op school een goede maar stille en volgzame leerling. Haar zus die drie klassen hoger zat was het tegenovergestelde. Die was juist druk en ongeremd en de gangmaker in haar klas. Hun vader hadden Caro en haar zus nauwelijks gekend. Die was er vandoor gegaan vlak na de geboorte van Caro en alleen een onduidelijke foto van een bruinverbrande man in hemdsmouwen was een aanwijzing dat hij er ooit was geweest. Er werd nooit over hem gesproken en voor Caro speelde hij eigenlijk geen rol in haar leven. Ze wist niet beter.

Ze zagen hun moeder nauwelijks in de weken die ze in Porto Maïro doorbrachten, want die was veel afwezig; ze lag aan het strand haar roes uit te slapen of zat in het café te drinken met oude vrienden. Hoewel ze hier nauwelijks minder dronk dan thuis leek ze hier meer in haar element. Ze was levendiger en ze oogde minder als de verslaafde drinker die ze al vele jaren was.
Die dag waren ze gezamenlijk naar José gegaan, een oude vriend van haar moeder. Hij was een voormalig zeeman die nu een klein café runde aan de haven van Porto Maïro.
Haar zus, José’s zoon Arturo en zij waren die dag voornamelijk met z’n drieën geweest, terwijl haar moeder een groot gedeelte van de dag in het café van José had zitten drinken. Haar zus en Arturo zaten voortdurend aan elkaar en lachten en maakten rare opmerkingen, die Caro niet goed begreep. Ze had er al snel genoeg van want ze vond het stel uitermate vervelend.
Ze daalde af naar de straatjes achter de haven. Daar dwaalde ze uren rond en zag het leven in Porto Maïro achter de huizen aan de kade. Voor ze het wist was ze behoorlijk uit de buurt van het café geraakt.
Hier was alles zo anders dan wat ze in Nederland kende. De drukte, het gelach en de vrolijke begroetingen over en weer. De geuren die door openstaande ramen kwamen, de potten en blikken met kleurige plantjes… niets leek op de omgeving waar Caro aan gewend was.
Ze werd intens geboeid door de aanblik van een jonge vrouw die haar baby liefdevol de borst gaf, terwijl een klein meisje verlegen achter de rok van haar moeder school. De warmte van het middaguur en de aanblik van het tafereeltje brachten haar in een dromerige stemming. Ze had er wel uren naar kunnen kijken en werd zich pas weer van haar omgeving bewust toen ze ergens op de achtergrond stemmen hoorde. Soezerig stond ze op om te zien wat er aan de hand was.
Boven alle geluiden uit meende ze de hysterische stem van haar moeder te herkennen. Ze liep met tegenzin op het lawaai af en probeerde te begrijpen wat er aan de hand was. Het duurde geruime tijd voor het tot haar doordrong waar het over ging.
Arturo was in paniek het café ingestormd en had geroepen dat haar zus van de kademuur was afgevallen en dat hij haar niet meer kon vinden in het donkere water eronder. Iedereen in het café was meteen het water ingedoken en had gezocht maar ze hadden niets kunnen vinden. Haar moeder was, behalve stomdronken, ook totaal overstuur en pakte Caro hardhandig vast. Ze maakte een vreselijk spektakel en huilde en gilde, viel languit en schreeuwde gruwelijke woorden.
In Caro’s verwarde hoofd begon het langzaam te dagen!
Haar moeder gaf háár de schuld van de verdwijning van haar zus, begreep ze verward. Ze had bij haar zus moeten blijven, schreeuwde haar moeder, ze wist immers dat haar zus altijd rottigheid uithaalde. Ze tierde en vloekte en werd door omstanders met enige dwang weggevoerd.
Caro zat verdoofd aan de waterkant terwijl iedereen weer richting café vertrok. Het was alsof alles buiten haar om gebeurde.
Ze verwachtte nog dagen erna dat haar zus ineens weer zou opdagen.

Na een paar vreselijke dagen keerden ze terug naar Nederland.
De reis was zwaar en Caro was gedurende de hele reis misselijk. Haar moeder had vóór vertrek nog een stevige borrel genomen en sliep aan één stuk door.
Het huis lag er donker en triest bij. Caro begreep dat niets in haar leven meer hetzelfde zou zijn.
En dat werd snel duidelijk. Gealarmeerde familie kwam voortvarend orde op zaken stellen.
Na een paar dagen thuis te hebben doorgebracht werd Caro naar een nonnenkostschool in het zuiden van het land gestuurd. Haar moeder werd gedwongen opgenomen in een kliniek voor alcoholverslaafden. 
Caro bleef een aantal jaren bij de nonnen en probeerde uit alle macht de gebeurtenissen van die rampzalige dag te vergeten.  In het begin dacht ze veel aan het dorp in Portugal en alles wat hier gebeurd was, maar in de loop der jaren leek het steeds verder weg te zakken in haar herinnering.
Aanvankelijk was ze nog wel naar haar moeder in de kliniek gegaan. Die zat daar altijd op hetzelfde plekje voor het raam, nuchter maar wezenloos en stil. Ze had een starre uitdrukking op haar gezicht en sprak geen woord.
Heel soms richtte ze een blik op haar dochter en uit de donkere ogen sprak steeds een stil  verwijt. Caro kon het niet verdragen en toen haar moeder na een half jaar weer thuis was zocht ze haar steeds minder op totdat ze haar bezoeken helemaal stopte.
Ze had geen idee of haar moeder er in geslaagd was nuchter te blijven of dat ze weer in haar verslaving was weggezakt.
Na lange tijd slaagde Caro erin om alle herinneringen terug te dringen naar de onderste lagen van haar bewustzijn. Ze dacht niet of nauwelijks meer aan haar moeder.
Ze wijdde zich vol overgave aan haar studie. Ze was intelligent en leergierig en rolde moeiteloos door de universiteit. Daarna ging ze werken bij een uitgeverij en maakte snel carrière.
Ze was inmiddels een eind in de dertig. Haar werk nam haar volledig in beslag en liet geen enkele ruimte voor gepieker. Ze had verschillende moeizame affaires achter de rug.
En nu, na de breuk met haar laatste minnaar, had ze een sabbatical genomen en was afgereisd naar een warm, ver land.

En of het nu door de warmte of door een geur kwam wist ze niet precies maar sinds ze hier was kwamen gedachten aan vroeger weer met regelmaat bovendrijven.
Het beeld van haar zus op die fatale dag verscheen meerdere malen op haar netvlies.
Dit was in al die jaren niet gebeurd en Caro wist niet hoe ze deze beelden terug moest dringen. Haar natuurlijke afweer tegen herinneringen liet het afweten en ze voelde zich onmetelijk moe en verdrietig.
Ze kon zich haar moeders gezicht nog nauwelijks herinneren. Haar zus verscheen soms in haar dromen als een vrolijke zeemeermin die uit het water verrijst met een donkere Arturo achter zich aan.
Ze sliep die hele vakantie slecht, ze werd hoe langer hoe onrustiger en begon al uit te zien naar het einde van haar vakantie.
Ze was in een verdrietige en weemoedige bui. Hier aan de rand van het zwembad leek niets in haar leven de moeite waard: haar carrière, haar flat, de vrienden die ze had. Heel de wereld die ze rondom zichzelf geschapen had.
Waarom zat ze hier in hemelsnaam in haar eentje aan het zwembad van een hotel in een vreemd land. Wat had ze hier eigenlijk te zoeken?
Na een aantal dagen met haar ziel onder de arm te hebben gelopen besloot ze haar ticket om te ruilen voor een vlucht waarmee ze, twee weken vroeger dan gepland, zou vertrekken. De tussenliggende dag wilde ze nog besteden aan een massage en een uurtje shoppen. Ze verheugde zich erop om zich eens uitgebreid door een masseuse te laten behandelen. De dag erna zou ze dan naar huis vliegen en twee weken eerder bij de uitgeverij aan de slag gaan dan ze eigenlijk van plan was geweest.

De doorbraak kwam totaal onverwacht.
Op de tafel van de therapeutisch masseuse begon Caro onbedaarlijk te huilen.
De therapeute schrok er niet van, het was niet voor het eerst dat iemand in haar behandelruimte in tranen uitbarstte. Caro’s lichaam schokte en ze stotterde een excuus tegen de vrouw, die even stopte om haar een tissue te geven.
“Wil je praten?” vroeg ze zachtjes. ”Nee”, zei Caro.
“Goed”,  knikte de therapeute terwijl ze haar weer zachtjes terugduwde op de behandeltafel. Ze bewerkte verschillende plekken van Caro's schedelbasis tot haar schouders en hoe meer Caro probeerde zich in te houden hoe meer tranen loskwamen.
“Laten we maar stoppen” zei Caro. “Ik geloof dat ik nooit meer ophoud met huilen.”
“Wat mij betreft hoef je niet te stoppen. Je kunt best huilen en tegelijk gemasseerd worden. Zie je tranen maar als regen die je schoon wast”.
Caro liet haar gezicht weer zakken in het kuiltje van de behandeltafel en huilde en huilde en begon tenslotte te praten.
Een haperend verhaal, met gefluisterde woorden, zuchten en tranen en met een opluchting aan het eind die ze niet eerder in haar leven had gevoeld.
Toen de therapeute langs haar wervelkolom streek, leek het alsof ze een boodschap doorseinde. Ze duwde haar duimen diep in Caro’s schouderbladen.
“Au” zei Caro “dat doet pijn”.
“Probeer die zware last dan eens af te leggen” zei de therapeute ernstig.

Caro vloog met een rustig gevoel terug naar Nederland.
Ze voelde dat ze eindelijk het verleden kon aanpakken.  Er moest worden gepraat, ze zou hulp zoeken en er was wellicht herstel mogelijk. Ze zou haar masker afleggen en het zware verleden een plekje geven.
Ze had de afgelopen slapeloze nacht een lange brief van vele kantjes geschreven. Het was moeilijk geweest en ze was nog niet in staat alles te omschrijven en op een rij te zetten. Maar het was een begin en het was nog niet te laat.
In Nederland stopte ze haar auto onderweg bij een brievenbus. Ze haalde de dikke envelop uit haar tas en keek nog eens naar het huisadres. Met een diepe zucht duwde ze hem door de brievenbus.
Ze hoorde hem met een zwaar geluid op de bodem vallen en reed weg.
Boven haar zwermde een vlucht meeuwen mee.

22.4.11

RIJNZICHT

Carmen keek uit het raam van hotel Rijnzicht.
Dit was waar ze het meest moeite mee had in Nederland: het constante saaie, grijze weer. Vol verlangen dacht ze aan de strakblauwe hemel boven Álamos, een klein dorpje dichtbij Valdez in Andalusie.
Ze was hier drie jaar geleden gekomen om een tijd in dit hotel als kamermeisje  te werken. Waarom ze nu juist op deze plek terecht was gekomen wist ze eigenlijk nu nog niet. Deze omgeving, de Veluwe, was zo veel anders dan de omgeving van haar geliefde geboorteplaats, met zijn oneindige uitzichten en zonnig klimaat. Maar het was voor haar de enige mogelijkheid om veel geld verdienen en daarna met het gespaarde geld een pension in Álamos te beginnen.
En gelukkig was haar einddoel al aardig in zicht!

Ze keek rond in de kamer van mijnheer en mevrouw Kooistra uit Putten. Die twee oudere gasten waren goed op hun plaats in het saaie, ouderwetse hotel Rijnzicht, vond ze. Hun kledingstukken in sombere kleuren lagen keurig opgevouwen op de stoel en hun zware, degelijke wandelschoenen stonden eronder.
Ze nam de kleding en de schoenen op en wilde ze in de kast leggen. Er gleed iets op de grond. Toen ze zich bukte om het op te pakken zag ze dat het een zwart, kanten negligé was.
Geamuseerd opende ze de kast met de wandelschoenen in de hand. Haar aandacht werd getrokken naar een stel felrode pumps met hoge naaldhakken achter in de kast.
Ze had al een keer eerder frivole damesonderkleding gezien tussen de degelijke bagage van het tweetal en vond het wel geestig. Ze giechelde in zichzelf toen ze zich mevrouw Kooistra voorstelde met het negligé en de pumps aan.

De kamer van Gerard Prinsen zag er chaotisch uit.
Overal lagen kranten waar stukken uit waren gescheurd, er stonden een paar half uitgepakte tassen op de vloer en kledingstukken lagen her en der verspreid. Zijn bed zag eruit of er een storm had gewoed. Ze besloot de schoonmaak van zijn kamer tot s’middags te bewaren. Carmen mocht Gerard Prinsen wel. Hij was de enige persoon die plezier in het bestaan leek te hebben. Hij was jong en zag er goed uit. Hij praatte voluit met alle gasten maar niet iedereen scheen dat op prijs te stellen. Ze had hem een paar keer in een heftig gesprek gezien met mijnheer van der Zanden, een apotheker uit de Randstad die hier sinds een paar weken logeerde met zijn vrouw. Het leek er echter niet vriendelijk aan toe te gaan in die gesprekken en ze had flarden opgevangen waarin Gerard Prinsen de apotheker toevoegde: “ik heb alle afschriften paraat, reken daar maar op. Dus flik me niks, mannetje!”
Dat laatste had erg dreigend geklonken! Zelfs Carmen, die het Nederlands nog steeds niet goed meester was, begreep dat dit een ernstig conflict was.

Nadat ze acht kamers had gedaan, ging ze naar beneden. Het liep tegen de lunch en dan was de eetzaal meestal behoorlijk gevuld. Ze zag haar baas in gesprek met mijnheer Veneman, een gast wiens vrouw kort geleden plotseling was overleden. Veneman was een timide man, ietwat stotterend en nogal teruggetrokken.
Wat een zielige man, dacht Carmen: hij kon alleen praten met een vreemde die ervoor werd betaald de verhalen van zijn gasten aan te horen. Dat was goddank in Spanje toch heel anders, dacht ze, met heimwee denkend aan haar mooie dorpje, haar familie en vrienden.
Ze zag Gerard Prinsen aan tafel zitten bij mevrouw en mijnheer Kooistra. De laatste zag er erg verhit uit, het leek wel of hij koorts had.
Toen ze dichterbij kwam hoorde Carmen Gerard  zeggen: “Oké, ik geef je het hele pakket. Het ligt al klaar. Gelijk oversteken… twee uur vanmiddag en geen minuut later!”. Hij liep naar zijn eigen tafeltje en begon zijn soep te eten. Mijnheer Kooistra was van purperrood lijkwit geworden en vluchtte de eetzaal uit.

Toen de lunch voorbij was en iedereen weer zijn eigen gang ging, liep Carmen met een stapel handdoeken in haar armen de trap weer op. Ze zag mijnheer Veneman aan de deur van Gerard Prinsen kloppen. Ze drukte zich wat naar de muur toe zodat hij haar niet zou zien. Hij stapte naar binnen en Carmen sloop zachtjes naar de deur, ze hield haar handdoeken voor zich. Als ze werd betrapt bij het afluisteren kon ze altijd nog zeggen dat ze de handdoeken kwam verwisselen. Ze hoorde Gerard Prinsen zeggen: “Zo, je bent verstandig geworden? Dat werd tijd, jongen. Het verzekeringsrapport en de getuigenverklaring lagen al klaar voor verzending”. De moeilijke Nederlandse woorden zeiden Carmen niets maar dat dit ernst was drong wel tot haar door.
Mijnheer Veneman die erg overstuur was, overhandigde Gerard een pakje, zag Carmen nog net door de kier van de deur. “Tel het maar na en geef me het pakket kopieën verdomme meteen mee. Ik heb al uitgecheckt en ik wil nu en in de toekomst nooit meer iets van je horen!” snauwde hij. De deur werd wijd open gegooid en achterom kijkend zag ze mijnheer Veneman de trap af stormen alsof hij door de duivel op de hielen werd gezeten.

Carmen liep snel door.
Rare mensen vond ze die Nederlanders. Ze waren erg op zich zelf en als ze al eens contact maakten ging het wel op een vreemde manier.
Gelukkig was Gerard Prinsen een heel ander mens. Ze glimlachte toen ze dacht aan hun gesprek twee weken geleden. Hij had gelachen om haar verhalen over de gasten. Ze had hem giechelend verteld over de lingerie op de kamer van de Kooistra’s.
En over de schuwe apotheker die stapels afschriften van facturen in zijn kast had liggen.
Ze had hem verteld over die zielige mijnheer Veneman die zó plotseling zijn vrouw had verloren dat hij nog diezelfde dag in hotel Rijnzicht had ingeboekt.
En ze had gesproken over haar plan voor een pension in Álamos en haar tot nu gespaarde geld. Hij had gezegd dat ook hij droomde van een ander leven in het buitenland.
Ze hadden gelachen en gedronken en er was een heel vertrouwelijke sfeer ontstaan. Hij had veel contacten overal en ook in Spanje kende hij bankdirecteuren die ervoor konden zorgen dat haar geld nog meer rente zou opleveren.
Ze had het meteen door hem laten regelen en haar baas gezegd dat ze met ingang van volgende maand ontslag nam. Gerard zou over een tijdje naar Spanje komen en dan gingen ze samen gaan zoeken naar een goed pand voor het pension.
Met een blij gevoel ging ze weer aan de slag.

In de kamer van Gerard Prinsen heerste stilte. De kamer was pijnlijk netjes opgeruimd en er was geen spoor van zijn bewoner. Een oplettende toeschouwer zou misschien zien dat er nog wat proppen krantenpapier in het mandje onder de tafel lagen. En als hij of zij de moeite zou nemen om ze glad te strijken kon men zien wat Gerard Prinsen uit de landelijke kranten had geknipt.
Een bericht uit de Randstad over grootschalige fraude door een apotheker die goedkope medicijnen verstrekte in plaats van de voorgeschreven medicijnen op de facturen.
Een andere prop liet een overlijdensadvertentie zien van een nog jonge vrouw die heel plotseling was gestorven. Ernaast lag de in stukken gescheurde kopie van een verklaring van een levensverzekeringsmaatschappij.
Een stuk uit de parochiekrant van de Hervormde Kerk uit Putten liet de foto van de nieuwe predikant en zijn vrouw zien. Erin gefrommeld zaten de aankoopbonnen voor lingerie en pumps maat 44.

Tenslotte zou de toeschouwer nog wat overblijfselen van een kort briefje in gebrekkig Nederlands zien. Daarin bedankt een jonge vrouw een man voor het vervullen van haar droom. Ze laat weten dat ze vol verlangen op hem zal wachten onder het standbeeld van El Sagrado Corazón, op het marktplein in Álamos.

10.4.11

JOUW VROUW, MIJN VROUW

Vanaf het eerste moment dat ik haar zag wist ik dat het moest gebeuren. Het was eigenlijk niet de vraag óf, maar meer van wanneer en waar.
Zij had een man en vijf kinderen en ik was al jaren met dezelfde vrouw en had twee pubers.
Zij kwamen achter de verhuiswagen aan op een mooie voorjaarsdag. Ik kon het allemaal goed gadeslaan want ik maaide het gazon. Dat was mijn zaterdagse klus, nadat ik met mijn jongste naar hockey was geweest.
Ze kwamen op drie huizen afstand naast ons wonen. Het huis waar ze introkken stond al geruime tijd te koop en dat was geen goed teken. In onze keurige wijk, met aardige vrijstaande huizen wordt alles goed bijgehouden en dan kun je zo’n leegstand pand niet hebben. Dat is slecht voor de naam van de wijk.
Alle buurtbewoners waren dan ook opgelucht dat het bord Te Koop verleden week werd weggehaald en dat het huis werd klaargemaakt voor bewoning.
Over mijn automatische grasmaaier heen kon ik de optocht zien.
Van de kinderen kreeg ik weinig anders mee dan dat ze niet erg op elkaar leken, híj zag eruit als een stevige man met een bierbuikje maar door haar was ik meteen gebiologeerd.
Ze was zo totaal anders dan elke vrouw die ik kende dat ik maar bleef kijken. Ze had iets uitdagends, met haar lange uitwaaierende rok en wilde haardos.
Toen ze me zag kijken zwaaide ze uitbundig en ik zwaaide ietwat onnozel terug. Ook de andere bewoners in de straat kwamen een voor een naar buiten om eens te zien wat er aan de hand was.
Ze kwam vrolijk hollend naar onze tuinen en riep: “volgende week zaterdag is er een house-warming-party. Jullie zijn allemaal uitgenodigd. Echt komen hoor!”.

Die hele week dacht ik aan de komende zaterdagavond. Mijn vrouw zou later komen want die had al een afspraak waar ze niet onderuit kon.
En toen ik die zaterdag aan de deur klopte, klopte mijn hart even luid als het metaal op het hout.
Het was een ontgoocheling toen híj opendeed.
“Hallo, kom erin, ik ben Evert. Man, dit moet wel een gezellige wijk zijn, er zijn al heel wat mensen binnen”. Ik dacht bij mijzelf dat dat niet zozeer aan het gezelligheidgehalte van mijn buren lag, als wel aan hun nieuwsgierigheid, maar dat zei ik natuurlijk niet.
Toen ik de huiskamer binnenkwam zag ik haar nergens. Een lichte teleurstelling maakte zich van mij meester. Misschien was zij helemaal niet de vrouw des huizes geweest maar gewoon iemand die had geholpen bij de verhuizing.
Het huis was schitterend ingericht. Evert leidde mij rond in de huiskamer met design- meubelen. Hij had de stereo-installatie waar ik al heel lang voor spaarde en hun keuken was totaal vernieuwd en met de laatste snufjes ingericht. Bij de openslaande deuren naar de tuin bleef hij staan en liet me de tekeningen zien van het zwembad dat er gebouwd ging worden. Hij gaf me een glas champagne uit een van de vele flessen die op het aanrecht stonden en liet me alleen om een andere gast te verwelkomen.
Ik stond wat rond te kijken en vroeg me af waar hij dit allemaal van betaalde. Hij had me verteld wat hij deed en ik kon me niet voorstellen dat die baan zoveel betaalde dat hij in deze luxe kon leven. Zijn vrouw werkte ook niet, had hij verteld tijdens de rondleiding want die had de handen vol aan de kinderen. Terwijl ik nog diep in gedachten aan mijn champagne stond te nippen, hoorde ik een stem achter mij. Ik draaide me om en mijn hart stond stil. Daar stond ze in een oogverblindende japon met een duizelingwekkend decolleté. We toosten en raakten in gesprek.
Ze heette Margot en ik kon mijn ogen niet van haar afhouden. Toen mijn vrouw arriveerde moest ik me geweld aandoen om niet naar mijn nieuwe buurvrouw  te blijven staren.
Voordat de avond voorbij was had ik een uitnodiging van Margot om eens wat te komen drinken. Ik bedacht ik dat maar op een tijdstip moest doen dat mijn vrouw en haar man naar hun werk waren en de kinderen naar school.

Twee dagen later al zat ik vroeg in de middag aan de witte wijn op haar schitterende terras.
Ik hoefde maar naar haar te kijken of het zweet brak me uit en dat was niet te wijten aan het weer.
We wisselden wat van gedachten en mijn hartspier pompte, zo te voelen, twee maal zo hard.

Ze strekte haar slanke bruingebrande benen uit en haar korte zonnejurkje gleed tien centimeter omhoog. Haar ogen keken me veelbelovend aan en haar vuurrode lippen krulden verleidelijk.
Het volgende moment dat ik me herinner was dat we op haar slaapkamer waren. We rukten elkaar als waanzinnigen de kleren van het lijf en lieten ons op een kingsize bed vallen. Alle remmen gingen los en het leek alsof we midden in een orkaan terecht gekomen waren. We dachten niet aan thuiskomende kinderen en de reële kans op een ontdekking.

In de maanden daarna volgden meer van deze ontmoetingen.
Ik zorgde er nu wel voor dat de kans op ontdekking nagenoeg nihil was. We spraken af in motels buiten het centrum, we herhaalden ons roekeloze gedrag van de eerste keer niet meer.
Het was vreemd Margot te zien buiten de setting van een motelkamer. We hadden verschillende keren bij elkaar thuis gegeten en dat was altijd heel gezellig voor Evert en mijn vrouw en ook Margot scheen zich prima te vermaken. Ik voelde me echter totaal niet op mijn gemak in die huiselijke sfeer.
Mijn vrouw dacht zelfs dat ik Evert en Margot niet mocht en drong daarom niet te veel aan op herhaling van deze avondjes.

Ik was behoorlijk van de kaart toen Evert een paar maanden later aankondigde dat ze gingen verhuizen. Ze konden een groter huis kopen voor een aantrekkelijke prijs en het was een aanbieding die ze niet gauw weer zouden krijgen. Het was wel wat ver weg en ook wel wat snel, maar nou ja…. Ik begreep dat mijn heerlijke middagjes met Margot binnenkort verleden tijd zouden zijn.
Toen de verhuiswagen opnieuw in onze straat verscheen voelde ik een mengeling van spijt en opluchting. Ik was opgelucht dat de beslissing mij uit handen was genomen. Het was heerlijk geweest zolang het duurde en niemand had gelukkig wat gemerkt. Maar stel je voor dat het mijn leven overhoop had gehaald; ik moest er niet aan denken! Ik haalde dan ook diep adem en begon met frisse moed het gazon te maaien.

De deurbel ging.
Ik hoorde mijn vrouw de deur openen en met iemand praten. Het was een jaar later en nog regelmatig dacht ik met plezier aan mijn avontuurtjes met Margot.
Toen ik naar de deur liep om te zien wie er was had ik aanvankelijk ook niets in de gaten. Pas nadat ik Evert herkende ontwaarde ik achter hem Margot en zes kinderen. De kleinste zat in een reisstoeltje dat Evert vasthield.
Ze waren in de buurt en kwamen even aan. Toen ze achter de koffie zaten en de kinderen uitgezwermd waren in de straat, vertelden ze over het dorp waar ze nu woonden. Het was er erg gezellig en ze waren ook nu weer bevriend geraakt met hun buren.
Toen mijn vrouw Evert de verbouwde badkamer liet zien kwam Margot de keuken in waar ik bezig was het diner voor te bereiden. Ze kwam dicht tegen me aan staan en ik ging snel een pas achteruit. Om maar wat te zeggen begon ik over hun baby. Ik zei dat ik niet wist dat ze nog meer kinderen gepland hadden. Ze vertelde met haar ogen indringend in de mijne dat ze het ook niet echt zo gepland had. Maar sommige dingen gebeurden nou eenmaal, nietwaar? Haar blik vertelde me wat ik eigenlijk al wist toen ik het babystoeltje in Everts handen gezien had.
Evert en mijn vrouw kwamen de trap af en Margot streek met haar hand nog snel even langs mijn arm.
Ze bleven eten en gingen pas laat in de avond weg.
Terwijl we ze uitzwaaiden draaiden mijn hersens op volle toeren. De vele malen dat ze verhuisd waren. Al die kinderen die niet op elkaar leken en het kleine jongetje in de draagstoel die trekken had die me aan mijn eigen zoons deden denken. De ruime financiële positie waarin het gezin leek te verkeren. Er begon iets in mij te dagen en ik was dan ook niet echt verrast toen ik later een briefje in mijn jaszak vond van Margot met haar bankrekeningnummer erop.
Ik besefte dat ik mijn stereo-installatie voorlopig wel kon vergeten en hoopte dat ons spaarsaldo toereikend zou zijn!

23.3.11

ZWART GELD.

Haar Congo...Zaïre...Republiek of Congo.
Haar mooie geboorteland, tegenwoordig zo verscheurd door tragedies en waanzin.
Steeds als Mokala haar ogen sloot en zich concentreerde zag ze Zaïre voor zich zoals het toen was.
De bossen met hun bomen en dieren; elk plekje vol leven: kikkers die over druipende bladeren kruipen, slingerplanten die op slangen lijken en slangenbuiken die over stammen met een gevlekte schors glijden. De mieren die een mammoetboom vellen. Het geluid van de apen.
Zag ze de dorpsmarkt voor zich: de koopvrouwen met hun stapels koopwaar: mango’s, bundels geurstokjes, stapels houtskool en bergen overrijpe bananen.
Dan kon ze ook de geuren van het land ruiken: overrijp fruit, bloemen, specerijen, vermengd met de geur van urine en zweet: de unieke geur van Zaïre!
Dan vergat Mokala voor even haar trieste leventje en bestond alleen Zaïre voor haar.

Die ogenblikken duurden echter nooit lang.
Steeds waren er harde stemmen die haar terugriepen uit haar dromen. Als ze haar ogen opendeed zag ze de realiteit voor zich: fel gekleurd licht, starende blikken van langzaam langslopende mannen en haar kleine hokje waarin zich slechts een bed, een stoel en een wastafel bevonden.
Dit was sinds een jaar het domein waar ze haar werk uitvoerde.
Als ze hier binnenstapte in de vroege avond had ze al haar zintuigen uitgeschakeld. De bezoekers wisselden in snel tempo en Mokala werkte haar repertoire bedreven af.
De stapel handdoeken die ze elke avond aantrof was dan ook opgebruikt als ze ’s nachts vermoeid de deur sloot.
Dan stapte ze bij Charles in zijn zilveren BMW en overhandigde hem de stapel bankbiljetten. Hij telde het geld uit en zei onveranderlijk hetzelfde: “Alweer zo weinig. Weet je zeker dat je niks achterhoudt? Want je weet wat er dan gebeurt, hè?”  En dan maakte hij een snijbeweging met zijn felrode stiletto langs zijn keel.
Mokala was nog steeds erg bang voor hem, maar minder dan een jaar geleden. Ze wist dat hij meerdere meisjes liet werken en dat zijn aandacht tegenwoordig meer uitging naar de nieuwkomers. Ze had zelfs vriendschap kunnen sluiten met Bandu zonder dat hij het wist.
Bandu kwam ook uit Zaïre en was na veel omzwervingen hier neergestreken. Haar naam betekende letterlijk: kleinste onderdaan. En die naam paste helemaal bij haar. Ze was klein en heel tenger en dat laatste was voornamelijk te wijden aan de drugs die ze gebruikte.Maar in de tijden dat Bandu aanspreekbaar was was ze een heel goede vriendin voor Mokala en ze vonden troost bij elkaar in hun moeilijke bestaan.
Bandu hield Mokala elke dag voor dat ze moest vluchten als ze de kans kreeg.
Voor haarzelf was het te laat, ze zat al te lang in dit leven. Bovendien had zij niemand meer om naar terug te keren en werd de vergetelheid van de drugs steeds aantrekkelijker.
Vaak was ze doodziek en moest Mokala haar het bed uitsleuren om te gaan werken want Charles zou door het lint gaan als hij erachter kwam dat ze niet werkte.

Bandu had zich aangesloten bij een groep mensen die elke week een merkwaardige dienst hield in de woning van één van hen. De dienst was een mengeling van christelijke rituelen en zwarte magie.
Mokala was er een paar maal naar toe geweest en had vol verbazing gekeken naar de vreemde figuur die de dienst leidde; een man die Atat heette en een hoge hoed met veren droeg, een onverstaanbaar gemompel uitstootte en met een dierenstaart of vliegenmepper om zich heen sloeg. Bandu geloofde heilig in zijn vermogen tot zwarte magie. Ze beweerde dat Atat iedereen die je dat maar toewenste ziek kon maken of zelfs kon laten verdwijnen.
Bandu haatte Charles net zo hartgrondig als Mokala deed. Hij was in haar ogen erger dan de grootste duivel, erger dan de ergste kwaal die je kon bedenken. Hij moest weg, hij moest verdwijnen, herhaalde ze vaak tegen Mokala.
Dus toen Charles op een avond Mokala voor de zoveelste keer met fysiek geweld duidelijk maakte dat hij meer geld van haar verlangde, besloot ze dat het er nu maar van moest komen. En al had ze haar twijfels bij de kunsten van Atat, ze vroeg hem om Charles te laten verdwijnen. Voorgoed.

Bandu leek zichzelf niet op de dag dat de bezweringsdienst was aangebroken. Ze was opvallend helder en toen zij en Mokala bij Atat in de huiskamer zaten leek het wel of ze licht gaf. Haar getekende gezicht stond uitermate geconcentreerd, haar dunne lijfje wiegde heen en weer en ze volgde de bewegingen van Atat met gespannen blik.
Atat was  langzaam in trance gekomen nadat hij iets gedronken had uit een halve kalebas.
Druppels zweet liepen langs zijn hoofd, zwaaiend met zijn dierenstaart sprong hij rond en murmelde hij woorden die ze niet verstonden. Zijn zwarte ogen lagen diep in de kassen en schuimbekkend zwaaide hij wee stokjes gekruist langs zijn keel. Twee uur achter elkaar riep hij, luidkeels schreeuwend, al zijn voorvaderen aan. Uiteindelijk zakte hij uitgeput in een stoel en viel in slaap.
Bandu stond op: “Zo…Charles is er geweest, neem dat maar van mij aan. Die maakt ons het leven niet meer zuur!”
Mokala hield haar twijfels maar zweeg. De tijd zou het leren.

Enkele dagen nadien verscheen dit bericht in Paris Dimanche:
Twee dagen geleden deden twee toevallige passanten een gruwelijke ontdekking.
In het Bois de Boulogne in Parijs, verscholen achter dik struikgewas, vonden ze het lijk van een man. Aan de kleding en sieraden te beoordelen was het slachtoffer een welgesteld man.
Zijn keel was doorgesneden en bedekt met twee gekruiste stokjes.
Een felrode stiletto werd op enkele meters van het lijk gevonden.
De Parijse recherche heeft geen enkel spoor kunnen ontdekken, maar denkt dat een afrekening in het criminele circuit de aanleiding tot de moord is geweest.

17.3.11

TESTRESULTATEN...

Er brandde nog geen licht in het lab toen ik aan kwam fietsen.
Opgelucht draaide ik de sleutel om en ging naar binnen. Een nieuwe werkdag was aangebroken en ik was blij even alleen te zijn voordat de drukte en het gedoe weer zou losbarsten en ik aan mijn dagtaak moest beginnen.

Binnengekomen was mijn eerste gang naar de vier grote kooien in de hoek met hierin jonge, witte ratten.
In de eerste kooi zaten vier vrouwtjes, in de tweede kooi drie mannetjes, in kooi nummer drie zat één enkele vrouwtjesrat en ook in kooi vier zat één ratje, een mannetje.
De vrouwtjes van de eerste kooi gedroegen zich rustig, aten normaal, hadden een doorsnee gewicht, een goede vacht en vertoonden in het algemeen gedrag dat normaal is bij ratten in gevangenschap. Ook in de kooi met de drie mannetjes was het gedrag normaal. De dieren uit deze kooien werden elke dag even in de hand genomen, geaaid en geborsteld.
De dieren van kooi drie en vier zagen er echter geheel anders uit.
Hun etensbakjes waren nog bijna vol, de ratten waren lichter in gewicht, hadden een dunne vacht waar de huid doorheen schemerde. Hun rode kraaloogjes stonden dof en ze zaten bewegingsloos in een hoekje.
Doel van het experiment met deze ratten was het effect te onderzoeken van het onthouden van enig lichamelijk contact op dier en, uiteindelijk, mens.
Daarom werden de ratjes uit kooi drie en vier nooit aangeraakt, kregen ze het eten aangeleverd via een slangetje dat in hun etensbakje uitkwam en werd ook hun kooi automatisch gereinigd.
De twee jonge dieren waren apathisch en lusteloos.
Er hing een kaart boven hun kooi waarop stond dat het ten strengste verboden was om contact met de dieren in kooi 3 en 4 te maken.

Ik had de ratten gedurende een paar weken gadegeslagen en had van de week besloten dat het zo wel genoeg was.
Die professoren moesten getikt zijn, volgens mij. Iedereen wist immers al lang dat geen levend wezen zonder contact kan. Dat hoef je potverdorie toch niet te gaan testen, dacht ik bij mezelf.
Ik pakte een zachte tandenborstel die ik van de week speciaal hiervoor had uitgezocht. Hopelijk kon ik hiermee het effect van de ruwe tong van een moederrat nabootsen.
Ik maakte de kooi open en haalde voorzichtig het kleine kale vrouwtje eruit. Zachtjes streelde ik haar buikje met de tandenborstel en aaide haar dunne vachtje. Ook het mannetje behandelde ik op dezelfde manier. Na afloop sloot ik de kooien zorgvuldig en keek goed of ik geen sporen had nagelaten.
In de daaropvolgende weken zorgde ik steeds ‘s ochtends heel vroeg te zijn, streelde hun buikjes met de tandenborstel en speelde wat met ze.
Zienderogen veranderde het gedrag en het uiterlijk van de ratjes. Hun vacht werd voller en meer glanzend, ze aten en bewogen zich weer.

Aan het eind van de proefperiode was er een bijeenkomst van de onderzoekers. Ze gingen de testresultaten bespreken en ik luisterde gespannen.
Ja, de onderzoeken waren toch heel anders verlopen dan het zich aanvankelijk liet aanzien, zeiden ze. Ze wisselden wetenschappelijke feiten uit en leken me enigszins ontdaan.
In de eerste helft van het onderzoek leken de dieren nog te lijden onder de afwezigheid van contact, maar in de tweede helft was een omslag gekomen en waren de dieren klaarblijkelijk gewend aan hun afzondering. De conclusie moest dus toch wel zijn dat ratten, en wellicht ook mensen, uiteindelijk wennen aan een solitair leven zonder aanraking.

Snel draaide ik me om omdat ik mijn ongeloof over zoveel domheid niet kon verbergen.
Ik trok mijn schort recht, pakte mijn emmers en dweilen weer bij elkaar en ging verder met mijn schoonmaakwerk.