2.4.12

Meta

Meta de Wit sloeg met een klap de deur van het  advocatenkantoor achter zich dicht. Wat had ze genoeg van dit hele gedoe! Die jonge collega’s die alleen maar kletsten en zich nergens wat van aantrokken, ze kon ze niet meer zien! Terwijl ze haar jas strakker om zich heen trok stapte ze op haar fiets. Ze had weinig oog voor de etalages, voor de kleurige kunstwerken in de stad, voor de terrasjes met vrolijke mensen. In Meta’s hoofd speelde de film van afgelopen middag zich keer op keer af. Ze had wel vaker strubbelingen met haar collega’s gehad, maar zo’n ruzie als vandaag nog nooit.
Verbeten fietste ze richting huis. Haar strak opgestoken kapsel begon los te raken en lokken grijs, sluik haar vielen om haar gezicht.
Thuisgekomen haalde ze haar post uit de brievenbus in de hal en drukte op de knop voor de lift. Ze woonde op de vierde verdieping en vandaag duurde het weer eindeloos voordat de lift beneden was. Met haar stapten ook andere bewoners in. Meta knikte kort en keek weer weg. Haar mede-flatbewoners praatten met elkaar over een buurvrouw die klaarblijkelijk ziek was. Ze wist niet over wie het ging en bemoeide zich niet met het gesprek. Stijfjes knikkend stapte ze de lift weer uit.
Nog steeds in een teneergeslagen stemming, trok ze haar jas uit. Ze keek even in de halspiegel en zag een smal, wit gezicht en een verwaaid kapsel. Ze werd er niet vrolijker van. Ze stopte haar lokken weer in de strenge knot, zette haar bril af, schonk een kop thee in en ging aan tafel zitten. De poes kroop op haar schoot en langzaam begonnen haar spieren zich wat te ontspannen.

Een merkwaardige stemming maakte zich van haar meester. Ze overdacht de nare gebeurtenissen van de laatste tijd. Hoe kon haar leven toch zo’n wending hebben genomen, vroeg ze zich af. Wat was er over van de gelukkige vrouw die ze ooit, in een ander leven leek het wel, was geweest?
Vijftien jaar geleden was haar wereld van de een op de andere dag totaal veranderd. Ze dacht aan de dag waarop haar man haar meegedeeld had dat hij een andere liefde had gevonden en zou gaan verhuizen om bij haar te zijn. Hun twee dochters waren toen veertien en vijftien en allebei middenin een moeizame puberteit. Na het ongeloof en de boosheid was de vertwijfeling gekomen. Hoe moest ze dit in hemelsnaam redden? Het huis werd verkocht en ze waren in een kleine flat terecht gekomen. Meta ging weer werken als secretaresse, haar vroegere beroep. Ze was hele dagen van huis en haar dochters vierden hun vrijheid. De meiden werden hoe langer hoe onhandelbaarder en brutaler. Meta kon alleen maar krampachtig reageren op hun uitspattingen en deelde straf na straf uit. Niet dat het wat hielp want ze wist dat ze steeds verder van haar wegdreven, maar ze was niet bij machte het tij te keren. Ze had haar handen vol aan het moeizame leven van alledag. Ze moest zich weer bij laten scholen, want inmiddels was er een geheel geautomatiseerde verslaglegging in de advocatuur gekomen en daar wist ze niet veel van. Ze moest thuis de touwtjes aan elkaar knopen met haar magere salaris en na aftrek van de hypotheek, de verzekeringen en het schoolgeld bleef er niet veel meer over om van te leven. De zorgen waren zo groot dat er van de verwerking van haar verdriet eigenlijk niets terecht kwam.

Haar dochters waren inmiddels in een duistere kring van vrienden terecht gekomen. Ze hingen tot ver in de nacht rond in cafés, ze zagen er bizar en onverzorgd uit, gedroegen zich ook op school afschuwelijk en waren niet of nauwelijks aanspreekbaar op hun gedrag. Toen ze met veel moeite de middelbare school hadden afgerond, gingen ze beiden studeren in de Randstad. Terwijl hun uiterlijk en gedrag zich in de eerste jaren wel behoorlijk herstelden werd de onderlinge familieband steeds moeizamer. Nadat ze waren afgestudeerd en een baan hadden gevonden zag Meta ze nauwelijks meer. Hun contact bestond de laatste jaren alleen nog uit een kort telefoontje of kaartje met een verjaardag.
Ze had geleerd zich af te sluiten voor het verdriet. Ze was zich eigenlijk maar nauwelijks bewust van het feit dat haar leven tegenwoordig wel erg schraal en kil was. Ze leefde het leven van dag tot dag. Ze stond op, ging elke dag met tegenzin naar haar werk, deed boodschappen, kookte haar eten, deed haar huishouden en viel ’s avonds vaak doodmoe in slaap.

Meta dacht aan haar werkdag van vandaag.
Ze merkte tot haar verbazing dat haar wangen nat waren. Zat ze hier nu te huilen? Daar moest ze gauw mee ophouden want zelfmedelijden leidt tot niets, vond ze. Het moest die akelige ruzie op kantoor zijn die haar zo van slag had gebracht. Ze had al de hele week aktes doorgeploeterd en ze in het nieuwe, vervelende computersysteem opgeslagen en gecodeerd. Het moeizame computerwerk en de hoge stapels nog te verwerken aktes maakten haar doodmoe. Ze was dan ook scherp uitgevallen tegen de jonge collega’s die ze zag lachen en praten met elkaar en die geen haast maakten de stapels te verkleinen. Ze had een scherpe opmerking gemaakt over hun onverantwoordelijkheid en slechte werkhouding. Haar collega’s waren perplex geweest door haar uitval en hadden fel gereageerd. Ze vroegen zich af waar Meta het lef vandaan haalde hun die dingen te verwijten. Als er iemand was die oncollegiaal was, was het Meta toch wel. Nooit zou ze eens een aardig woordje tot wie dan ook richten. Ze deed haar werk als een robot en bemoeide zich nergens mee. Ze hield zich altijd afzijdig en was zelfs niet vriendelijk tegen de cliënten van hun gezamenlijke bazen. Kortom: ze was een oude, zure vrouw en gewoon jaloers op haar jonge collega’s die wel plezier hadden in het leven. Ze waren altijd blij als Meta vrij had want dan was de sfeer gewoon veel meer ontspannen!
Meta had niets meer gezegd en was met een steen op haar maag verder gegaan met haar werk. De hele dag was ze van slag geweest.

Ze verhuisde van de tafel naar de bank en trok haar benen onder zich. Dat viel niet mee, ze was niet gewend zo te zitten. De poes nestelde zich weer op haar schoot en Meta aaide het warme lijfje.
Ze voelde hoe de zorgvuldig opgebouwde dam van zelfbescherming instortte en haar tranen bleven maar stromen. Het leek of er nooit een einde aan kwam. Beelden van haar armzalige leven kwamen en gingen, de gezichten van haar ouders, van haar kinderen, ex-man, van haar collega’s doken in de tranenmist op. Jaren van ellende trokken aan haar voorbij!
Het was waar, haar collega’s hadden gelijk. Ze was jaloers. Jaloers op het gemak waarmee ze leefden, jaloers op het plezier en de levenslust!
Oneindig lang geleden was ze ook zo’n jonge vrouw geweest. Vol verlangen te weten wat het leven haar zou brengen en vol vertrouwen dat het een mooie toekomst zou worden.
De desillusie en het verdriet van later hadden ervoor gezorgd dat ze zich zelf was kwijtgeraakt. Ze was inderdaad het toonbeeld geworden van alles wat er was misgegaan….een zuur wijf…. zoals haar collega’s hadden gezegd.
Ze huilde hartverscheurend en met lange uithalen.

Uren later vloeiden de tranen nog steeds. Halverwege de nacht werden de tranen van bitterheid echter vervangen door tranen van verdriet en verlies. Met de armen om zich heen geslagen en zachtjes snikkend, liet Meta langzaam de bitterheid en teleurstelling over haar moeilijke leven los. Ze wist dat ze nog maar aan het begin stond, maar eindelijk voelde ze hoop. Hoop op een leven zonder bitterheid en teleurstelling. Ze wilde weer deelnemen aan het leven en niet langer aan de kant staan. Het zou een weg worden van vallen en opstaan en daarin zou ze haar eigen gids moeten zijn.
Terwijl het ochtendlicht langzaam opkwam stond ze moeizaam op en liep in de richting van de telefoon.