21.5.12

Een ander jasje...


Het zilverkleurige jasje leek op haar te hebben gewacht. Toen ze het aanpaste wist ze dat haar eerste indruk de goede was geweest. Het jasje liet haar figuur prachtig uitkomen, de zijden stof was zacht als een babyhuidje en de zilveren glans verleende de draagster een aureool van licht.
De verkoopster pakte het jasje zorgvuldig in pastelblauw vloeipapier en Rita schreef het buitensporig hoge bedrag zonder enige aarzeling uit.
Om haar aankoop te vieren ging ze lunchen bij van Baalen in de Hoofdstraat. Daar had ze vorige keer zo’n leuk gesprek gehad met het meisje dat haar bediende, ze was er blij van thuisgekomen. Ze had het ’s avonds nog aan Harrie verteld. Die zei dat zoiets ook bij de taak van zo’n meisje hoorde. Daar werd ze voor betaald, zei hij.
Ze zag dat het vandaag behoorlijk vol zat maar de serveerster herkende haar en bracht met een opgewekt gezicht haar bestelling.
Haar gedachten gingen weer naar Harrie. Zou ze hem haar nieuwe jasje laten zien? Veel zin had dat niet, wist ze. Veel anders dan een afwezig “mooi schat” zou ze niet te horen krijgen. Harrie was altijd bezig met de zaak; hij vertrok ’s ochtends vroeg en kwam meestal pas thuis als zij al lang gegeten had. Soms zelfs als ze al in bed lag. Vroeger had ze hem wel eens gevraagd wat meer tijd aan haar te besteden. Hij wees haar er dan op dat hij een bedrijf aan het opbouwen was. Dat kostte nu eenmaal tijd, zei hij en het leverde haar een uitermate comfortabel leven op; later zouden ze tijd genoeg hebben voor elkaar. Later was nu, maar ook nu was Harrie meer afwezig dan thuis.
Ze hadden geen kinderen gekregen; dan was de eenzaamheid minder geweest, veronderstelde ze. Harrie zei altijd dat ze alle kansen van de wereld had, dat ze maar moest gaan doen waar ze zin in had.
Ze liep naar haar geparkeerde auto en gooide de inkopen op de achterbank, de tas met het jasje zette ze naast zich neer. Ze zag haar fijnbesneden bleke gezicht, het lichtblonde haar en de grote bruine ogen weerkaatst in het autospiegeltje. Ironisch genoeg, dacht ze, was zijzelf helaas niet de enige die daar niet opgewonden van raakte.
Het jasje droeg ze op het sponsordiner dat Harrie had laten organiseren. Veel zakenrelaties waren er en halverwege de avond vond hij het al een overweldigend succes. Rita wist niet precies waar de opbrengst voor bestemd was, daar was Harrie vrij vaag over geweest.
Het was een avond zoals ze er in de loop der jaren al veel meegemaakt had. Ze zag ook vanavond weer de bekende gezichten, de kussen links en rechts in de lucht en Harrie’s rood aangelopen gezicht dat verried dat al die persoonlijke aandacht hem zeer welkom was.
Achter zich hoorde ze iemand zeggen “er is hier vanavond ten minste iemand die het leuk heeft, nietwaar?”
Rita draaide zich om en keek in een paar vriendelijk spottende ogen. “Wie bedoel je?” vroeg ze. “Die organisator toch? Je kunt zó zien dat hij erg blij met zichzelf is. Tja, waar doe je het ook anders voor, nietwaar?” “Voor het goede doel?” opperde Rita. “Ik wed dat de naam van dat doel hem ingefluisterd is door zijn secretaresse en dat hij die morgen weer vergeten is.”
Waarom zei ze nu niet dat die organisator haar echtgenoot was? En belangrijker nog: waarom gaven deze woorden precies weer wat ze zelf ook vaak dacht?
Ze raakte in gesprek met de eigenaar van de spotogen. Hij heette Geert en was journalist. Hij was uitgenodigd met de bedoeling om wat over deze avond te schrijven in een van de dagbladen waar hij aan verbonden was. Omdat de opbrengst van de avond bestemd was voor een kleinschalig project in Afrika dat hij over een maand zou gaan bezoeken, had hij toegestemd. Dit was niet zijn wereld, vertelde Geert, hij reisde het liefst naar afgelegen bestemmingen om te zien wat voor een leven mensen daar hebben. Of liever gezegd: vaker bijna níet hebben.
Rita was geboeid door zijn rustige vertelwijze. Ze kon de mensen en de levenswijzen die hij beschreef haast zien. Wat een boeiend en vol leven, dacht ze. Wat een bijdrage aan de gemeenschap. En wat een schril contrast met haar lege leven, met geld genoeg maar met geen enkele voldoening. Hij beloofde haar enkele, door hem gemaakte, reportages op te sturen. Aan het eind van de avond nam ze met een stevige handdruk afscheid van Geert.
De gedachte aan de inzamelingsacties liet haar niet meer los.

Toen de opnamen van Geert arriveerden was speelde ze ze keer na keer af. Ze werd intens geboeid door de mensen die ze zag. Mensen die vochten voor een betere plek op deze wereld, voor betere omstandigheden voor hun kinderen, mensen met vechtlust...
In de vele maanden daarna verdiepte ze zich in de door haar opgevraagde folders en statuten van allerlei hulpverleningorganisaties. Ze vroeg gegevens op over de economische status van diverse landen, ze volgde een aantal korte cursussen aan het Tropeninstituut en las stapels op ontwikkelingshulp toegespitste publicaties. Ze bekeek de opnamen van Geert nog steeds met veel aandacht en was diep onder de indruk van zijn met vakmanschap gemaakte reportages die geen ruimte lieten voor twijfel aan zijn bewogenheid.
Harry viel het niet op dat ze het laatste jaar een veranderingsproces doormaakte en ze vertelde hem ook niets over haar bezigheden. Hij zou toch maar denken dat ze met een of andere hobby bezig was. Ze kon aan hem niet kwijt dat het dit maal anders was. Echt anders. Ze kon hem ook niet uitleggen dat ze van binnen een andere vrouw was dan een tijd geleden. Ze had in de afgelopen maanden een diepe afkeer gevoeld over haar manier van leven. Hoe kon ze ooit gedacht hebben dat dit leven normaal was? Zo hoort de wereld er niet uit te zien, vond ze. Ze had geen eigen kinderen maar er waren zoveel kinderen die ze zou kunnen helpen. Er waren zoveel problemen die om aandacht vroegen. Ze kon daar een bijdrage aan leveren, hoe klein dan ook. Geert had het haar indirect duidelijk gemaakt, met zijn bewogen reportages.
Ze had inmiddels een organisatie gevonden waar ze haar recentelijk verkregen scholing in praktijk kon brengen en was klaar voor de grote ommekeer in haar leven.

Op een koude dag in januari vertelde ze Harry dat ze wegging. Hij keek of hij ijs zag branden!
In de verste verten had hij niet kunnen bedenken dat dit ooit zou gebeuren. Ze voelde een verdrietig soort spijt toen ze zijn verslagen gezicht zag. Wat had ze alles verkeerd aangepakt en hoe apathisch en besluiteloos was ze toch al die jaren geweest!
De volgende dag ruimde ze haar kasten leeg en pakte ze slechts één koffer in met persoonlijke bezittingen. Al haar kleding bracht ze naar een tweedehandswinkel.
Het in een plastic hoes verpakte zilveren jasje bracht ze naar Brasserie van Baalen en ze legde uit wat de bedoeling was.

Toen Annemarie, de serveerster, 's middags op haar werk kwam, hing daar een prachtig jasje op haar te wachten. Gebracht door een klant. Toen ze het verbaasd aantrok zag ze dat het perfect paste en dat de zilveren glans haar een aureool van licht gaf.  In de zak vond ze een kort briefje, waarop de gever geschreven had dat ze zelf een jasje gevonden had dat haar beter paste!

2.4.12

Meta

Meta de Wit sloeg met een klap de deur van het  advocatenkantoor achter zich dicht. Wat had ze genoeg van dit hele gedoe! Die jonge collega’s die alleen maar kletsten en zich nergens wat van aantrokken, ze kon ze niet meer zien! Terwijl ze haar jas strakker om zich heen trok stapte ze op haar fiets. Ze had weinig oog voor de etalages, voor de kleurige kunstwerken in de stad, voor de terrasjes met vrolijke mensen. In Meta’s hoofd speelde de film van afgelopen middag zich keer op keer af. Ze had wel vaker strubbelingen met haar collega’s gehad, maar zo’n ruzie als vandaag nog nooit.
Verbeten fietste ze richting huis. Haar strak opgestoken kapsel begon los te raken en lokken grijs, sluik haar vielen om haar gezicht.
Thuisgekomen haalde ze haar post uit de brievenbus in de hal en drukte op de knop voor de lift. Ze woonde op de vierde verdieping en vandaag duurde het weer eindeloos voordat de lift beneden was. Met haar stapten ook andere bewoners in. Meta knikte kort en keek weer weg. Haar mede-flatbewoners praatten met elkaar over een buurvrouw die klaarblijkelijk ziek was. Ze wist niet over wie het ging en bemoeide zich niet met het gesprek. Stijfjes knikkend stapte ze de lift weer uit.
Nog steeds in een teneergeslagen stemming, trok ze haar jas uit. Ze keek even in de halspiegel en zag een smal, wit gezicht en een verwaaid kapsel. Ze werd er niet vrolijker van. Ze stopte haar lokken weer in de strenge knot, zette haar bril af, schonk een kop thee in en ging aan tafel zitten. De poes kroop op haar schoot en langzaam begonnen haar spieren zich wat te ontspannen.

Een merkwaardige stemming maakte zich van haar meester. Ze overdacht de nare gebeurtenissen van de laatste tijd. Hoe kon haar leven toch zo’n wending hebben genomen, vroeg ze zich af. Wat was er over van de gelukkige vrouw die ze ooit, in een ander leven leek het wel, was geweest?
Vijftien jaar geleden was haar wereld van de een op de andere dag totaal veranderd. Ze dacht aan de dag waarop haar man haar meegedeeld had dat hij een andere liefde had gevonden en zou gaan verhuizen om bij haar te zijn. Hun twee dochters waren toen veertien en vijftien en allebei middenin een moeizame puberteit. Na het ongeloof en de boosheid was de vertwijfeling gekomen. Hoe moest ze dit in hemelsnaam redden? Het huis werd verkocht en ze waren in een kleine flat terecht gekomen. Meta ging weer werken als secretaresse, haar vroegere beroep. Ze was hele dagen van huis en haar dochters vierden hun vrijheid. De meiden werden hoe langer hoe onhandelbaarder en brutaler. Meta kon alleen maar krampachtig reageren op hun uitspattingen en deelde straf na straf uit. Niet dat het wat hielp want ze wist dat ze steeds verder van haar wegdreven, maar ze was niet bij machte het tij te keren. Ze had haar handen vol aan het moeizame leven van alledag. Ze moest zich weer bij laten scholen, want inmiddels was er een geheel geautomatiseerde verslaglegging in de advocatuur gekomen en daar wist ze niet veel van. Ze moest thuis de touwtjes aan elkaar knopen met haar magere salaris en na aftrek van de hypotheek, de verzekeringen en het schoolgeld bleef er niet veel meer over om van te leven. De zorgen waren zo groot dat er van de verwerking van haar verdriet eigenlijk niets terecht kwam.

Haar dochters waren inmiddels in een duistere kring van vrienden terecht gekomen. Ze hingen tot ver in de nacht rond in cafés, ze zagen er bizar en onverzorgd uit, gedroegen zich ook op school afschuwelijk en waren niet of nauwelijks aanspreekbaar op hun gedrag. Toen ze met veel moeite de middelbare school hadden afgerond, gingen ze beiden studeren in de Randstad. Terwijl hun uiterlijk en gedrag zich in de eerste jaren wel behoorlijk herstelden werd de onderlinge familieband steeds moeizamer. Nadat ze waren afgestudeerd en een baan hadden gevonden zag Meta ze nauwelijks meer. Hun contact bestond de laatste jaren alleen nog uit een kort telefoontje of kaartje met een verjaardag.
Ze had geleerd zich af te sluiten voor het verdriet. Ze was zich eigenlijk maar nauwelijks bewust van het feit dat haar leven tegenwoordig wel erg schraal en kil was. Ze leefde het leven van dag tot dag. Ze stond op, ging elke dag met tegenzin naar haar werk, deed boodschappen, kookte haar eten, deed haar huishouden en viel ’s avonds vaak doodmoe in slaap.

Meta dacht aan haar werkdag van vandaag.
Ze merkte tot haar verbazing dat haar wangen nat waren. Zat ze hier nu te huilen? Daar moest ze gauw mee ophouden want zelfmedelijden leidt tot niets, vond ze. Het moest die akelige ruzie op kantoor zijn die haar zo van slag had gebracht. Ze had al de hele week aktes doorgeploeterd en ze in het nieuwe, vervelende computersysteem opgeslagen en gecodeerd. Het moeizame computerwerk en de hoge stapels nog te verwerken aktes maakten haar doodmoe. Ze was dan ook scherp uitgevallen tegen de jonge collega’s die ze zag lachen en praten met elkaar en die geen haast maakten de stapels te verkleinen. Ze had een scherpe opmerking gemaakt over hun onverantwoordelijkheid en slechte werkhouding. Haar collega’s waren perplex geweest door haar uitval en hadden fel gereageerd. Ze vroegen zich af waar Meta het lef vandaan haalde hun die dingen te verwijten. Als er iemand was die oncollegiaal was, was het Meta toch wel. Nooit zou ze eens een aardig woordje tot wie dan ook richten. Ze deed haar werk als een robot en bemoeide zich nergens mee. Ze hield zich altijd afzijdig en was zelfs niet vriendelijk tegen de cliënten van hun gezamenlijke bazen. Kortom: ze was een oude, zure vrouw en gewoon jaloers op haar jonge collega’s die wel plezier hadden in het leven. Ze waren altijd blij als Meta vrij had want dan was de sfeer gewoon veel meer ontspannen!
Meta had niets meer gezegd en was met een steen op haar maag verder gegaan met haar werk. De hele dag was ze van slag geweest.

Ze verhuisde van de tafel naar de bank en trok haar benen onder zich. Dat viel niet mee, ze was niet gewend zo te zitten. De poes nestelde zich weer op haar schoot en Meta aaide het warme lijfje.
Ze voelde hoe de zorgvuldig opgebouwde dam van zelfbescherming instortte en haar tranen bleven maar stromen. Het leek of er nooit een einde aan kwam. Beelden van haar armzalige leven kwamen en gingen, de gezichten van haar ouders, van haar kinderen, ex-man, van haar collega’s doken in de tranenmist op. Jaren van ellende trokken aan haar voorbij!
Het was waar, haar collega’s hadden gelijk. Ze was jaloers. Jaloers op het gemak waarmee ze leefden, jaloers op het plezier en de levenslust!
Oneindig lang geleden was ze ook zo’n jonge vrouw geweest. Vol verlangen te weten wat het leven haar zou brengen en vol vertrouwen dat het een mooie toekomst zou worden.
De desillusie en het verdriet van later hadden ervoor gezorgd dat ze zich zelf was kwijtgeraakt. Ze was inderdaad het toonbeeld geworden van alles wat er was misgegaan….een zuur wijf…. zoals haar collega’s hadden gezegd.
Ze huilde hartverscheurend en met lange uithalen.

Uren later vloeiden de tranen nog steeds. Halverwege de nacht werden de tranen van bitterheid echter vervangen door tranen van verdriet en verlies. Met de armen om zich heen geslagen en zachtjes snikkend, liet Meta langzaam de bitterheid en teleurstelling over haar moeilijke leven los. Ze wist dat ze nog maar aan het begin stond, maar eindelijk voelde ze hoop. Hoop op een leven zonder bitterheid en teleurstelling. Ze wilde weer deelnemen aan het leven en niet langer aan de kant staan. Het zou een weg worden van vallen en opstaan en daarin zou ze haar eigen gids moeten zijn.
Terwijl het ochtendlicht langzaam opkwam stond ze moeizaam op en liep in de richting van de telefoon.

1.3.12

Tweestrijd

Het strand ligt er verlaten bij. In de verte schijnen de lichtjes van de havencafés. Twee vrouwenfiguren zijn vaag zichtbaar in het late avondlicht.
Franka loopt vooruit, het hoofd diep in de jas gedoken.
“Toe Franka, wees niet zo kwaad. Je weet best dat ik het niet met opzet deed. Het was gewoon… a slip of the tongue, op dat moment".
“Ja, …vooral omdat je te veel gezopen hebt en je klep niet kon houden”.
Tranen druppen uit Franca’s oogleden.
“Nee heus, ik heb niet zoveel gedronken, echt niet. Bij jou schiet er toch ook wel eens wat uit?”
Franka draait zich met een ruk om:  “Nee, dat heb ik nu nooit! Als een vriendin mij een geheim vertelt, dan schiet het er niet zomaar uit. Daar ga ik heel voorzichtig mee om. Ik wel!”
Molly legt een hand op Franka’s arm.
“Kun je het vergeten? Alsjeblieft Franka, laten we onze lange vriendschap niet verspelen voor zo onnozels iets”.
“Onnozel? Ik had je in vertrouwen van mijn misstap verteld! Vind je het dan een kleinigheid om zomaar een geheim door te vertellen? En dan nog wel aan die twee roddeltantes! Denk jij dat ik dat dat zomaar eventjes vergeet? Je bent de slechtste vriendin die iemand maar kan hebben!
“Och Franka, dat meen je niet!”
De tranen stromen nu ook over Molly’s wangen.
Franka keert zich om en begint met grote stappen terug te lopen, richting haven.
Molly staat verstijfd op het strand. Wat moet ze doen? Doorlopen of er achteraan gaan?
Ze besluit tot het laatste.
“Franka, Franka, wacht even. Kunnen we niet nog even praten in De Havenloods?”
Zonder wat terug te zeggen maar met een verbeten blik in haar ogen beent Franka richting De Havenloods, hun favoriete café.
Als ze aan hun stamtafeltje zitten ziet Molly dat Franka’s lippen wit zijn en haar handen trillen.
“Franka, het spijt me. Het was echt niet mijn bedoeling het hun te vertellen. Ik wou dat ik het kon goedmaken, geloof me”.
“Nee Molly, dit kun je nooit meer goedmaken. Morgen zal het hele dorp weten dat ik ben vreemd gegaan. Tjézus Mol, als het Willem ter ore komt is het over en uit! Hij heeft me vaak genoeg gezegd dat hij ontrouw nooit zou kunnen vergeven. Begrijp je wel dat je vanavond door je loslippigheid misschien een einde hebt gemaakt aan een huwelijk van tien jaar?”
“Maar misschien hoort hij het helemaal niet. Monica en Dorien kennen hem toch alleen maar van zien? Ze zullen heus niet op hem afstappen om het te vertellen, Fran. Misschien valt het best mee”. Franka sluit haar ogen en fronst boos. Ze drinkend zwijgend van de rode wijn die inmiddels is gebracht. Het is geen prettig zwijgen. Molly zoekt naar woorden en zegt na een tijdje aarzelend:
“Weet je...Fran...ik ga zo dadelijk nog even naar Dorien en Monica. Ik zal ze vertellen dat ik maar wat zei...dat het een slechte grap was. Dat het gewoon cafépraat was van een iemand die aangeschoten was. Dat is wel het minste wat ik kan doen. Echt... maak je geen zorgen. Willem komt het heus niet te weten!”
Of het door de wijn komt of door Molly’s geruststellende woorden is niet duidelijk, maar Franka krijgt weer wat kleur in haar gezicht. Haar handen trillen nog wel als ze haar handschoenen aantrekt, maar haar stem is weer enigszins normaal.
“Ik hoop bij God dat het werkt Molly, want anders zit ik diep in de nesten. Hij zal het me nooit, maar dan ook nooit vergeven. Dat weet ik zeker”.
Ze loopt met gebogen hoofd de deur uit.
Molly betaalt de rekening en trekt langzaam haar jas aan.
Ze loopt het kleine dorp door tot de straat waar Dorien woont. Het raam is verlicht en ze ziet door de gordijnen heen dat Monica ook in de huiskamer zit.
O ja...hier wordt geroddeld, daar kun je zeker van zijn!
Ze belt aan en wordt door een opgetogen Dorien binnengelaten. Op haar vlakke gezicht is de nieuwsgierigheid te lezen en ook Monica kijkt haar gespannen aan. Die twee zitten natuurlijk op meer roddels te wachten, dat begrijpt ze wel.
Nou, die kunnen ze krijgen!  Eerst begint Molly maar wat over koetjes en kalfjes te praten.
“Zeg vanavond in het café, hè”, gaat ze dan eindelijk over op het onderwerp, “dat was natuurlijk alleen voor jullie oren bedoeld. Je begrijpt dat Franca er niet blij mee was dat ik per ongeluk mijn mond voorbij sprak. Het is weliswaar niet de eerste keer dat ze is vreemd gegaan, maar toch. Ja, die arme man van haar treft het niet met zo’n vrouw. Je zou het niet zeggen van haar, hè? Altijd zo recht door zee zogenaamd, maar intussen!  Gelukkig weet ik dat jullie je mond wel houden. Hoewel... het zou natuurlijk wel eens goed voor haar zijn om met de gevolgen van haar gedrag te worden geconfronteerd. Jullie begrijpen wel hoe ik dat bedoel, toch? Ikzelf zou er blij mee zijn dat ik het wist als iemand me bedroog, jullie niet?”
De twee gezichten tegenover haar spreken boekdelen. Ze hangen aan haar lippen en knikken ijverig van ja. Mooi: dit gesprek zal beslist niet binnenskamers gehouden worden. Na nog wat beleefde conversatie staat ze op.
 “Zeg, ik ga er vandoor. Het was reuze gezellig en ik kom gauw weer eens aanwaaien, hoor, daag”. 
Ze verdwijnt in de donkere nacht.

Molly weet nu hélemaal zeker dat de roddels zich verder zullen verspreiden.
Ze glimlacht al vergenoegd  bij de gedachte aan de troost die zíj Willem kan bieden als hij het moeilijk krijgt. Ze heeft tien jaar op deze kans gewacht.
Ze loopt door de straat waar Franca woont. Er brandt nog licht, ziet ze.
Door het verlichte raam ziet ze Franca langzaam heen en weer lopen, intussen pratend met Willem die ontspannen op de bank ligt.
Tja, Franca zal binnenkort ongetwijfeld nog heel wat meer te bespreken hebben met haar aanstaande ex-man, gniffelt Molly in zichzelf.
Ze zet de kraag van haar jas omhoog terwijl ze met een tevreden glimlach om haar lippen verder loopt.

16.1.12

BELLA ITALIA

Toen ik in Italië woonde had ik geen kalender nodig.
Ik zag aan de bloeiende mimosa dat het februari was, door de groene grasheuvels wist ik dat het mei was, bloeiende kamperfoelie was juni, de druipende linden kwamen in juli, de kwetsen waren medio augustus rijp en een maand later waren er de eerste druiven. En ook de heerlijke tartufo nero en tartufo blanco, de zwarte en witte truffels, hebben een eigen seizoen, al wist ik daar nog niets van.
En ik kon absoluut niet vermoeden dat die onooglijke knolletjes bijna tot moord en doodslag op mijn eigen terrein zouden leiden!

Mijn huisje in Umbrië was klein, maar comfortabel. Het bijbehorende land echter was enorm van afmeting, en bestond veelal uit bos en struikgewas.
Ik was nog maar pas verhuisd toen mijn buurman Luigi kennis kwam maken.
Hij had een fles wijn van eigen bodem bij zich en een stuk huisgemaakte geitenkaas. De doordringende lucht van de kaas wedijverde met de penetrante lucht die Luigi zelf verspreidde. Zijn blauwe werkbroek en grijze wollen trui hadden waarschijnlijk al geruime tijd geen wastobbe meer gezien en wellicht was dat met Luigi zelf ook wel het geval!
Nadat ik onopvallend een raam had opengezet en daarna twee glazen wijn had ingeschonken begreep ik langzaam waarom mijn nieuwe buurman zo’n haast had om kennis te maken. Uit zijn onduidelijk geformuleerde zinnen kon ik opmaken dat hij er zeker van wilde zijn dat ik zijn dagelijkse wandeling over mijn terrein niet zou willen verbieden.
Uit zijn betoog, dat niet duidelijker werd door zijn zware accent én de ingeslagen alcohol, begreep ik dat hij hier al jaren jaagde en kruiden zocht. In mijn onschuld beloofde ik hem plechtig dat hij zijn gewoonten voor mij niet hoefde te veranderen.
Met een scheve grijns, die ik pas later zou kunnen plaatsen, verliet hij die avond wankelend mijn huis.

In de loop van het daaropvolgende jaar leerde ik het leven op het Italiaanse platteland goed kennen.
Ik kocht heerlijke focaccia bij de plaatselijke bakker, zocht met zorg groenten en fruit uit bij de Fruta e Verdura kraam van Maria en dronk mijn dagelijkse cappuccino in het cafeetje op het oude dorpsplein.
Ik leerde hier ook veel van mijn dorpsgenoten kennen en vaak ging het gesprek over Luigi die men een uomo perfido (een gluiperd) noemde.
De gluiperd in persoon zag ik niet vaak en dan alleen nog van een afstand. Hij liep meestal met zijn lelijke hond over mijn terrein, hier en daar wat uittrekkend of met een dikke stok met een punt eraan in de grond wroetend. Als ik hem wel eens wat vroeg, zoals wat hij nu eigenlijk voor een kruiden zocht of waarop hij jaagde, mompelde hij iets dat ik nauwelijks kon verstaan. Ik was meestal snel met hem uitgepraat en liet hem zijn gang maar gaan.

Toen ik in het najaar in mijn cafeetje zat en gezellig wat praatte met mijn dorpsgenoten kwam het gesprek op de plaatselijke specialiteit, de truffel.
Ik wist weinig van truffels af, maar ik begreep al gauw dat de truffels uit deze omgeving van een heel bijzondere kwaliteit waren. Ik was stomverbaasd toen mij werd verteld dat voor de truffels goud geld werd betaald. Vanuit heel Europa was er belangstelling en bij een goed truffeljaar konden er werkelijk kapitalen worden verdiend.
Toen Umberto, die erg wijs en erg oud was, mij vertelde dat er op mijn terrein veel truffels waren gevonden in eerdere jaren begon mij iets te dagen. Ik bestelde nog maar eens een fles wijn om zijn tong wat losser te maken. En tegen de tijd dat we de fles soldaat hadden gemaakt was oude Umberto erg spraakzaam geworden. Hoewel ook zíjn accent zwaarder leek te worden van een intensieve alcoholinname, kon ik het verhaal redelijk volgen.

Al decennia lang worden er truffels van hoge kwaliteit in dit gedeelte van Umbrië gevonden. In de heuvels, valleien, bossen en natuurgebieden zoeken de truffeljagers samen met hun honden naar de kostbare witte of zwarte truffels. Ze worden ongeveer van december tot maart gevonden. De grootte van een truffel kan variëren van een hazelnoot tot een tennisbal maar voor een goede kwaliteit wordt wel tot vijftienhonderd euro per kilo betaald! En op mijn land bleken dus eerder grote hoeveelheden truffels gevonden te zijn. Er trokken rillingen over mijn rug toen ik aan Luigi dacht die elke dag met zijn hond over mijn land banjerde! 
Umberto vertelde ook nog dat de vroegere bewoners van mijn huisje (die inmiddels waren gestorven) destijds een erg mooi huis in Grosetto hadden gekocht en dat Il Tartufo Felice (de Gelukkige Truffel) hadden genoemd. Toen het oude huis leeg stond en er geen erfgenamen kwamen opdagen, hadden verschillende dorpsbewoners geprobeerd hier op truffeljacht te gaan, maar ze werden altijd door een woedende Luigi met een jachtgeweer verjaagd. Hij verkondigde dat hij dit in opdracht van de wettige erfgenamen deed, maar daar was geen enkel bewijs van. Aangezien Luigi behoorlijk agressief kon zijn en nogal eens met zijn geweer rondzwaaide liet men hem na verloop van tijd maar met rust.
Ik huiverde weer toen ik aan mijn stinkende buurman en zijn hond dacht.
Ik had inmiddels een aardig beeld van wat hij op mijn land zocht en voor mij probeerde te verbergen. Luigi had natuurlijk gehoopt dat ik als buitenlander niets zou meekrijgen van zijn speurtocht.

De volgende ochtend ging ik al vroeg op pad. Ik kamde heuvels en bossen uit en keek naar sporen van Luigi. De zwarte truffel wordt hoofdzakelijk in de nabijheid van eiken gevonden en de witte vooral onder populieren en beide boomsoorten waren overvloedig op mijn land aanwezig.
Toch is niet elke eik of populier een truffelboom. De vindplaatsen worden uiteraard strikt geheim gehouden. Ooit gingen deze geheimen over van vader op zoon en in beide oorlogen zijn ze zelfs letterlijk meegegaan in het graf van soldaten.
Ik had er dan ook weinig vertrouwen in dat ik sporen zou vinden. Toch zag ik nadat ik ettelijke uren had rondgestruind een plek die omgewoeld en weer opgevuld leek. Omdat ik inmiddels wist dat truffelzoekers altijd heel nauwgezet zorgen dat het proces van grondkweek niet wordt onderbroken en de aarde dus heel zorgvuldig terug stoppen, leek me dit een goed teken. Luigi kon niet ver uit de buurt zijn!
En inderdaad; na nog een half uurtje speuren kon ik door de bomen de vuilgrijze jas van Luigi zien schemeren. Ik liep op mijn tenen wat dichterbij en probeerde te zien waar hij mee bezig was. Een groot probleem echter was de valse hond die hij bij zich had, ik zag hem diverse keren zijn spitse snuit in de lucht steken en snuiven. Het leek wel of hij mij kon ruiken.

Nadat ik enige tijd achter Luigi aan had gelopen en gezien had dat hij zeker nog bij vijf bomen aan het graven was geweest, vond ik het tijd om hem aan te spreken. Ik stapte achter de bomen vandaan op het bospad. Meteen sloeg de hond aan en ik zag Luigi verschrikt naar de mand grijpen die aan zijn voeten stond. Ik was perplex; de mand had de afmeting van een kleine supermarktkar. De inhoud was hoog opgestapeld en werd aan het oog ontrokken door een blauwwit geruite doek. Bij een tweede blik zag ik, achter de bomen in het hoge gras, nog twee van die manden staan!
In één seconde zag Luigi aan me dat ik van zijn geheim wist. Zijn ogen vernauwden zich en hij greep naar het jachtgeweer dat op zijn rug hing. Hij schreeuwde met vlammende ogen een aantal verwensingen: “vattene…straniero mascalzone ….porco Madonna”.
Ik probeerde kalm te blijven en zei hem dat de inhoud van zijn manden van mij was. Toen ik mijn hand uitstak spande hij de trekker van zijn geweer. Zijn oogleden hingen zwaar over zijn pupillen, hij was totaal over zijn toeren. Zijn gezicht was een masker van haat. “Donder op, vuile buitenlander, je hebt hier niets te zoeken, dit is ons land, het is van ons… van ons hoor je… al eeuwenlang en zo zal het blijven, altijd…al moet ik je eigenhandig ombrengen”. De hond gromde en sprong tegen me op en Luigi beukte het geweer dreigend in mijn ribben. Ik kon niet veel anders dan proberen hem te kalmeren: “piano, Luigi, piano”.

Terwijl ik daar mee bezig was zag ik vanuit mijn ooghoeken iemand het bospad op komen, zwaar steunend op zijn wandelstok. Na een paar tellen zag ik dat het Umberto was in het gezelschap van wat mannen die ik niet kende. Een van de mannen haalde ook een jachtgeweer tevoorschijn en Umberto sloop zachtjes naderbij. Terwijl Luigi nog stond te razen en te tieren zag ik dat Umberto zijn wandelstok ophief en hem een harde klap op het achterhoofd gaf. Luigi stond een paar seconden doodstil alsof hij niet kon geloven wat hij voelde en zakte daarna op de grond waar hij stil bleef liggen terwijl het speeksel langs zijn kin op de grond droop.

Ik haalde een paar keer flink adem terwijl ondertussen de vraag bij me opkwam wat Umberto en zijn vrienden op mijn land hadden te zoeken. Ik bedankte hem echter uitvoerig en vertelde hem dat hij mij uit een netelige positie had bevrijd. Hij lachte zijn wijze, erudiete lach en wuifde mijn bedankje weg. Hij was hier toevallig omdat ze, op weg naar huis, een stuk hadden willen afsnijden en daarom over mijn land liepen.
Gerustgesteld nodigde ik de mannen uit nog wat te komen drinken, maar ze wilden liever naar huis. Hun vrouwen wisten niet waar ze bleven. Ik zwaaide ze na en keerde me naar Luigi’s lichaam. Hij lag nog steeds zoals hij neergezakt was, zijn borstkas ging zachtjes op en neer. Toen ik mijn handen wilde uitsteken om de manden te pakken zag ik tot mijn verbazing niets meer. Er was geen spoor van enige truffel te vinden, zelfs geen plek meer te zien waar de manden hadden gestaan.
Onder aan de heuvel zag ik nog net de kromgebogen gestalte van Umberto verdwijnen. Onder zijn wijdvallende jas zag ik aan weerskanten flinke bollingen. In verbijstering zakte ik naast Luigi neer.
Ik realiseerde me dat het nog héél lang zou duren voor ik mijn nieuwe landgenoten zou begrijpen!

20.12.11

Zalige Kerstdagen...

Sanne Jochems was doodmoe. Haar doorgaans al bleke gezicht was nog witter dan gewoonlijk en haar blonde haar hing slap en futloos langs het gezicht. Ze was het toonbeeld van een vermoeide veertiger, die baan en gezin heilloos probeerde te combineren. En de wetenschap dat er een periode van vakantie- en feestdagen aangebroken was, maakte haar nog nerveuzer dan tevoren. December was haar maand al helemaal niet en deze december leek nog vreselijker dan voorgaande.
Na een ware veldtocht in een winkelcentrum vol koopgekken zat Sanne uitgeput in haar auto met twee loodzware boodschappentassen op de bank naast zich. Wat een vreselijke tijd eigenlijk, die Kersttijd, dacht ze. Wat doen we onszelf aan?
Toch was het vreemd dat ze elk jaar, tegen beter weten in, naar Kerst uitkeek. Elk tijdschrift, elke etalage leek haar dan te zeggen: kijk; dit is Kerst; gezellig, warm, vredig!  En ze genoot in de weken voor Kerst eigenlijk ook wel van de lichtjes en de geuren die bij deze tijd horen.
Ze was verleden week, na haar werk, langs de bloemenstal gegaan en had een boom mee naar huis genomen, had hem samen met de kinderen opgetuigd, en ze had 's avonds kerstkoekjes met ze gemaakt. Bovendien maakte ze een echte Engelse plumpudding, naar een recept uit de krant, die ze Eerste Kerstdag op wilde dienen.
Nu, na de afsluiting van de laatste drukke werkweek en het geren om alle voorbereidingen te treffen die nodig waren, was ze bekaf en volkomen uitgeteld. Er leek een einde gekomen te zijn aan haar kerstgevoel en de dikke Kerstsfeer ging haar erg tegenstaan. Al dat geglim en geglitter in de etalages, al die verplichtingen en onuitgesproken verwachtingen. Dus toen ze vanmiddag  “Driving Home for Christmas” voor de tweehonderdvijftigste keer die week voorbij hoorde komen op haar autoradio, had ze ineens keihard geschreeuwd: “hou toch je kop, vent!
Dit jaar zouden Rob en zij het kerstdiner verzorgen. De elf gasten zouden, behalve uit Sanne, Rob en hun kinderen Jurre en Julia, bestaan uit haar schoonouders, haar eigen moeder, Rob’s tweelingbroer Chris met zijn vrouw Daantje en hun drie  kinderen.
Ze zag er als een berg tegenop te meer omdat het Kerstdiner dat Daantje verleden jaar had verzorgd, buitengewoon geslaagd was geweest. Het was toen werkelijk een prachtige avond, zo een die gepast had in een van die mooie tijdschriften van Daantje. Ze zuchtte en probeerde de paniek die bij haar opkwam, een beetje in te dammen.
Thuisgekomen pakte ze de boodschappen uit en ze zette zich met tegenzin aan de voorbereiding voor het Kerstdiner morgen. Ze hoorde geen geluid in de kamer en ging een kijkje nemen. Rob lag languit op de bank te slapen met om hem heen gedrapeerd een puinhoop aan kleding, speelgoed en vuil vaatwerk. Hij schrok wakker toen ze binnenkwam en zag haar geïrriteerde gezicht. “Wat nou….. ik lag gewoon even te slapen, zeg! Jezus San, doe niet zo gestoord. Ik ruim het echt wel op hoor”.
Sanne slikte, sloeg de deur met een klap dicht en wilde terugkeren naar de keuken. Halverwege riep ze naar de dichte deur: “Heb je eraan gedacht de wijn op te halen bij de slijter?”
Rob deed met een schuldbewust gezicht de deur open en zei: "O nee, helemaal vergeten, ik ga nu meteen even”. Hij holde de deur uit voordat Sanne nog iets kon zeggen.
Ze werd hoe langer hoe kwader. Nijdig stopte ze de witte, pukkelige kalkoen vol met een oranjegele vulling. Jasses, wat zag dat er smerig uit. Ze hoopte maar dat zijn uiterlijk zou verbeteren in de oven!
Toen er boven haar hoofd kabaal uitbrak vloog Sanne naar de kinderkamer. Daar waren Jurre en Julia elkaar als idioten te lijf aan het gaan. Julia jengelde met haar indringende hoge stemmetje dat Jurre was begonnen en aan Jurre’s sardonische lachje te zien zou dat wel eens kunnen kloppen. Sanne haalde de twee uit elkaar en stuurde ze ieder naar hun eigen kamer. De kinderen waren al onhandelbaar van vóór Sinterklaas en ze zag dan ook met angst en beven het Kerstdiner morgen tegemoet.
Op Eerste Kerstdag arriveerde haar moeder als eerste in een taxi. Het was véél vroeger dan het tijdstip dat Sanne met haar had afgesproken maar haar moeder leek de laatste tijd niet alles meer te volgen. Na enige tijd kwamen Chris, Daantje en de kinderen met veel lawaai binnenvallen.
Daan zag er schitterend uit, simpel maar uitermate verzorgd. Sanne verwisselde nog snel haar slippers voor een paar pumps en ging met haar handen door haar haar.
Toen ook haar schoonouders waren gearriveerd, schonk Rob een aperitief voor iedereen in. Al snel was iedereen in een geanimeerd gesprek gewikkeld en ging Sanne naar de keuken om de laatste hand aan het diner te leggen.
Het was een ramp...!
De kervelsoep leek meer op de modder in hun achtertuin dan op soep. De zalmgeleitjes waren niet opgestijfd en lagen als klodders roze drab op de mooie bordjes. De kalkoen had als extra decoratie alleen nog wat zwarte schroeivlekken gekregen en met de garnituren was het al niet beter gesteld.
In de huiskamer waren ze al aan het zoveelste glas bezig. Rob en Chris zaten hevig met elkaar te discussiëren, Daan was met haar schoonmoeder aan het kibbelen over kinderopvoeding, haar moeder zat wazig om zich heen te kijken en de kinderen waren luidruchtig de kwaliteit van het speelgoed aan het testen.
Op tafel was inmiddels het kaarsvet dik op de Kerstdecoratie gedrupt en lagen omgevallen kinderbekers en stukken speelgoed tussen het opgepoetste tafelzilver.
Toen ze aan tafel gingen deden de volwassenen net of ze niet zagen dat het eten volkomen mislukt was. Sanne zag de snelle blik die Daan en Chris met elkaar wisselden. Ze zouden vast en zeker niets negatiefs over het eten zeggen, want dat was not done in deze familie.
De kinderen trokken zich van die onuitgesproken regel niets aan en al bij de soep gilde Julia: “ik eet vieze poepsoep, vieze soeppoep!”
Sanne’s moeder werkte de zalmgelei met een lepel naar binnen en Rob moest kracht zetten bij het doorzagen van de gortdroge kalkoen. Niemand vroeg wat de schaaltjes met onduidelijke garnituren moesten voorstellen, maar durfden het er niet op te wagen te proeven. Moeizaam worstelde Sanne een paar happen naar binnen maar ze had het gevoel dat er een steen op haar borst lag. En dat kwam beslist niet alleen van het eten.
Twee uur later zette ze de zompige plumpudding op tafel. De vlammetjes die ze feestelijk had willen ontsteken werden meteen door het uitlopende vocht geblust.
Er kwam een vreemd gevoel over Sanne. Een gevoel alsof ze buiten zichzelf trad maakte zich van haar meester en het leek alsof ze in slow-motion bewoog.
Heel langzaam pakte ze de pudding op en tilde hem boven haar hoofd. Met een onverwacht krachtige worp smeet ze hem tegen de woonkamerwand. Hij spatte met een spectaculair geluid uit elkaar. Onder ijzige stilte zag ze de stukken pudding langzaam over de muur naar beneden glijden en met een drassig geluidje op de grond ploffen!
De steen op haar borst verdween en voor het eerst sinds weken begon er iets van een kerstgevoel in Sanne te ontwaken!

19.10.11

Vuur!

De vlammen knetteren en de vuurvonken vliegen overal heen.
Grote, donkergrijze wolken stijgen boven het dak uit. Het oude huis staat in brand en is reeds één vuurzee!

De toeschouwers staan met ingehouden adem en rode ogen te staren naar het rieten dak waaruit fel oranje vlammen slaan. De reuk van brandend, schroeiend hout prikkelt hun neuzen en doet hun ogen tranen.
Gebiologeerd staren ze naar de brandweermannen die schreeuwend en gebarend heen en weer lopen. Bluswater buldert uit de brandslangen, maar de vlammen lijken sterker te zijn. Steeds weer laait het vuur op, slaan vlammen naar alle kanten en regent het vuurdeeltjes.
Opeens stort het dak met razend geweld in en bange kreten klinken op tussen de geschrokken mensen, die langzaam terug deinzen. In de late wintermiddag, waarin het al behoorlijk schemert, stuiven vonken, as en nevels bluswater over hen heen.
De vermoeide brandweermannen houden nog steeds de brandslangen gericht op de fel uitslaande vlammen en hun collega’s houden de nieuwsgierige mensen op afstand.

De toeschouwers zijn voornamelijk mensen uit deze buurt, een nette, maar wat gedateerde villawijk.
De huizen staan hier op geringe afstand en de tuinen grenzen zodanig aan elkaar dat men altijd wel zicht heeft op één van de naastgelegen huizen.
De straat, de Valkenlaan, is een met klinkers geplaveide, smalle weg met aan weerskanten een trottoir met oude tegels die op verschillende plaatsen verzakt zijn. De lantaarnpalen zijn verveloos en sommige geven geen licht. Er staan hier en daar wat bomen die hun kale silhouet naar de oranje verlichte hemel uitstrekken. Het geheel maakt een wat trieste indruk, deze buurt die vroeger vol leven was, met spelende kinderen en in bloei staande bomen, maar nu nog slechts bewoond lijkt door degenen die achterbleven.

Inmiddels zijn de vlammen behoorlijk gedoofd, maar de rookontwikkeling is enorm.
Het ziet het er naar uit dat men de brand meester begint te worden. Helaas kan, uit de naar elkaar geschreeuwde kreten van de brandweermensen ook worden opgemaakt dat de bewoners aanwezig waren in het brandende huis en, zo het er nu naar uitziet, ook een bezoeker.
Toeschouwers rillen als ze begrijpen wat dit betekent. Uit zo'n hel zou niemand kunnen ontsnappen! Een enkeling kan zijn tranen niet bedwingen.
Hier en daar zijn groepen mensen met elkaar in gesprek.
Uit hun gesprekken blijkt dat de bewoners een gepensioneerd leraarsechtpaar was.  Vriendelijke mensen die hun drie, inmiddels volwassen kinderen, al lang geleden uit huis zagen gaan en een eigen leven opbouwen, ver weg van de stilte van dit ouderlijk huis.
Men vertelt elkaar verhalen over het echtpaar. Iedereen heeft wel wat te vertellen. Een naaste buurvrouw weet dat de vrouw elke vrijdagochtend met de trein naar Den Haag ging en pas ‘s avonds weer terug kwam.  Dat ze een huishoudelijke hulp hebben die elke  woensdag op een scooter de straat in komt scheuren en na twee uurtjes weer vertrekt. Dat ze een grijze kat hebben die maar drie pootjes heeft. En dat zij bijles gaf aan zwakke brugklasleerlingen.
Een buurman vertelt dat al zijn kinderen op de middelbare school bij de man in de klas hebben gezeten en dat hijzelf altijd de bladblazer bij hem leent.
De mensen kunnen hun ongeloof niet verbergen en zijn intens geschokt door deze onverwachte gebeurtenis in hun anders zo rustige wijk.
Na een uur of wat maken de mensen zich langzaam los van de menigte en verdwijnen, al hoofdschuddend, uit het zicht.
Hier en daar staat nog wat buurtbewoners te praten.

In het donkere gedeelte van de straat, waar twee lantaarnpalen geen licht meer geven, staat een man alleen.
Hij kijkt op een afstand naar alles wat er gebeurt en mompelt zo nu en dan wat. De man is jonger dan de meeste buren die hier vanavond geschokt hebben gekeken naar het afbranden van de villa.
De onrustige, verwarde gedachten van de man zijn totaal anders dan de droeve gedachten van de buurtgenoten. In het hoofd van deze man heerst euforie, opluchting, bevrijding. Eindelijk is hij verlost van de kwelgeest die zijn geest nu al zo’n twintig jaar lang bezig houdt!
De leraar die hem het leven zuur maakte op de middelbare school, de leraar die nooit een goed woord voor hem over had. Nee... die in tegendeel, hem aanraadde de school maar te verlaten omdat hij er toch niks van terechtbracht. Die bij elke overhoring zijn staalblauwe, harde blik op hem richtte en woordloos overbracht dat hij een mislukking was. Die elk gemaakt proefwerk overhandigde met een diepe zucht en kleinerende woorden. Die halverwege het jaar al zei dat hij het wéér niet zou redden. En die volledig overtuigd was van de sombere toekomst van zijn leerling.
Díe ellendeling was er niet meer! Die kon zijn gedachten niet meer beheersen bij elk belangrijk moment.
Niet meer bij elke sollicitatie, bij elke test, hoe gering dan ook, zijn zelfvertrouwen doen instorten. Vanaf nu kon hij het loslaten en eindelijk een begin maken met zijn leven.
En nu zou het lukken!
Nu zou hij aan het werk kunnen en zou het gedaan zijn met die uitzichtloze aaneenschakeling van mislukkingen. Hij zou nooit meer het gevoel hoeven hebben dat hij een tweederangsburger was, een hersenloze niksnut. Zijn leven zou vanaf nu lichter zijn, vrolijker. Hij zou eindelijk kunnen leven zonder de schaduw van zijn kwelgeest.
En zijn vrouw en dochter zouden vast en zeker weer terugkeren als ze zagen hoe hij veranderd was.

Het schoolleven was tegenwoordig eigenlijk nog steeds dezelfde ellende, dacht hij.
Dat had hij gezien aan zijn dochter. Toen bleek dat ze niet kon voldoen aan de eisen die de school aan haar stelde zag hij hetzelfde patroon ontstaan van tanend zelfvertrouwen en zelfisolatie als destijds bij hem. Het sneed door zijn hart dat hij haar steeds bleker en stiller zag worden.
En ook de nieuwe, hippe, paarse fiets die hij haar gegeven had en waarvoor hij zich in de schulden had moeten steken veranderde niets aan dat droeve feit.
Zijn vrouw, die al lang niet meer bij hem woonde, had er alles aan gedaan om bijleshulp te krijgen toen bleek dat het kind het moeilijker en moeilijker kreeg. En dat was ook gelukt.
De laatste keer dat zijn dochter bij hem was had ze met een droef lachje gezegd dat ze, behalve hun uiterlijke gelijkenis, wel meer dingen gemeen hadden. Ze doelde natuurlijk op zijn mislukte leven, had hij gedacht.
En het was, voor de zoveelste maal, met intense scherpte tot hem doorgedrongen dat hij niks van zijn leven terecht had gebracht, dat hij mislukt was op álle fronten. Hij was zelfs niet in staat geweest zijn kind een betere toekomst te bieden.
Hij moest een einde maken aan die neergaande spiraal, had hij toen gedacht. Hij was het aan zijn dochter verplicht nú een daad te stellen!

Bij de villa zijn de toeschouwers weg. Het smeulende, rokende huis is half ingestort en hier en daar zijn de binnenkanten van de woning zichtbaar.
Door de zwartgeblakerde raamsponningen is er zicht op kamers met verkoolde resten meubilair.
De brandweermannen hebben hun slangen weer opgerold en zijn bezig te vertrekken. Mensen in witte pakken sluiten de voor het huis geparkeerde ambulance en rijden weg. Een drietal agenten stapt in de politiewagen en verdwijnt eveneens in de schemering.
Vanuit de villa stijgen nog wat kleine rookwolkjes op en de zware brandlucht is tot ver in de omgeving te ruiken.
De stilte keert terug rondom de villa en in de vallende duisternis glijdt langzaam een half verkoolde, paarse fiets op de grond...

14.7.11

Geslaagd feestje...

Anne Groenendaal zuchtte diep toen ze de deur doorging die Simon voor haar openhield.
In de zaal stonden her en der groepjes mensen bij elkaar. Ze haatte dit soort avonden en meestal ging ze ook niet mee. Ze leverden haar niks op dan een hoop frustratie over de nare sfeer en de onderlinge jaloezie. Maar uit solidariteit met Simon had ze zich vanavond in haar goede pak gehesen en was meegekomen naar dit personeelsfeest, dat tevens een kennismakingsavond was om de nieuwe directeur van het bedrijf voor te stellen. Ze wist dat het belangrijk was voor Simon.
Simon werkte vijf jaar voor het management van dit enorme elektronicabedrijf en kwam vaak gefrustreerd en gestresst thuis. Er heerste een competitieve sfeer en commerciële resultaten waren de enige maatstaven die golden. Elk idee, elk plan werd alleen getoetst op de hoogte van de winst. Persoonlijk welbevinden en werkplezier waren in de loop der jaren van ondergeschikt belang geworden.
Simon was dan ook blij dat de directeur die deze verharding op zijn geweten had, wegging en rekende er op dat de nieuwe directeur de verpeste sfeer zou aanvoelen en zou openstaan voor het grote bedrijfsplan dat Simon al geruime tijd geleden op papier had gezet. Simon geloofde oprecht dat zijn plan de mentaliteit en sfeer binnen het bedrijf zou verbeteren.
Anne dacht, diep van binnen, dat dit echt weer een idee voor haar man was. Zij vond hem vaak naïef en goedgelovig. Hij zag altijd alleen het goede in mensen en er moest heel wat gebeuren om hem van het tegendeel te overtuigen.
De nieuwe directeur zou zich later op de avond officieel voorstellen tijdens een diner, maar ze begonnen met een feestelijke borrel.
Ze mengden zich in het gezelschap en, na wat mensen hier en daar gegroet te hebben, knoopte Anne een praatje aan met Karel, een collega van Simon. “Hé, die Karel”.“Zo, Anne, zien we jou ook weer eens een keer? Simon heeft je zeker verteld dat het belangrijk is vanavond, hè? Er hangt voor iedereen van ons veel vanaf, maar dat wist je natuurlijk wel?” Vanuit haar ooghoeken zag ze dat Karel een vlugge, veelbetekenende blik wisselde met Frits van Oever, een andere collega. Ze wist uit de gesprekken met haar man dat Karel zeer ambitieus was en eigenlijk dezelfde snoeiharde koers van de afgelopen jaren wilde doorzetten. Hij moest niets hebben van Simon’s “halfzachte” plannen en was ervan overtuigd dat de nieuwe directeur hem daarin zou bijstaan. Hij had al kennis gemaakt met hem en had het gevoel dat de nieuwkomer wel eens op dezelfde lijn zou kunnen zitten.
Zonder op zijn woorden in te gaan gaf ze Karel en de andere collega’s een hand en wisselde wat oppervlakkigheden uit. Het gesprek ging al snel over de individuele resultaten die iedereen de afgelopen maanden had bereikt en van hoeveel betekenis die voor het bedrijf waren. De ambitie zweefde bijna als een wolk boven ieder van de mannen. Ze keek om zich heen waar de bar was. Ze verschafte zich een groot glas rode wijn en keek eens rond of ze prettiger gezelschap zag.

“Hallo, heb ik al kennis gemaakt met je? Je moet het me maar niet kwalijk nemen maar ik heb al zoveel mensen gesproken dat ik het even niet meer weet”.
De man die bij haar was komen staan kwam haar vaag bekend voor. Die stem… ze had hem eerder gehoord. “Ik ben Bernard van Dijk, de nieuwe directeur. En jij bent…?”
Toen ze zijn naam hoorde ging een flits door haar heen. Ze verstijfde en bekeek hem nauwkeurig. Ze kende hem en hoe! Hij was ouder geworden natuurlijk, maar hij wás het onmiskenbaar.
“Ik ben Anne, de vrouw van Simon Groenendaal” zei ze langzaam.
Flarden herinneringen wervelden in haar hoofd door elkaar.
Hij was, als Ben van Dijk, in dienst gekomen bij de zaak waar ze, héél veel jaren geleden, nog maar net als aankomend adviseur werkte. De wazige oude directeur die er al een eeuwigheid zat, maar nu aan het einde van zijn loopbaan was aangeland, had Ben eigenlijk aangenomen als junior consultant. Binnen de kortste keren was Ben de spil waarom alles draaide. Hij regelde contracten, haalde klanten binnen, stelde nieuwe tarieven voor de consulten vast. Er kon geen overeenkomst getekend worden zonder dat hij daar van op de hoogte was.
De directeur had geen idee wat er allemaal door Bernard gedaan werd, maar was blij dat hij het niet hoefde doen. Bernard had dus behoorlijk vrij spel en benutte die speelruimte vrijelijk. Gedurende anderhalf jaar liepen de zaken ogenschijnlijk vrij soepel. Ben zette een geoliede organisatie op die weliswaar weinig winst maakte maar goed aangeschreven stond.
Niemand had dan ook enige argwaan toen hij ontslag nam en uit beeld verdween. Maar daarna begonnen er geruchten te rouleren over onbetaalde rekeningen en incassobureaus. Leveranciers klaagden over nooit betaalde bestellingen en de bank schakelde Justitie in. Die kon niets verrichten bij gebrek aan een verdachte. Het bedrijf ging failliet, alle personeel stond op straat en Ben van Dijk leek van de aardbodem verdwenen. Niemand had daarna nog ooit wat van hem gehoord.
Maar hier, op dit personeelsfeest een eeuwigheid later, stond hij voor haar, in levende lijve.
“Dag Bernard, of moet ik Ben zeggen” begon ze “dat is lang geleden”.
Opeens gealarmeerd keek hij haar scherp aan. “Maar..ik geloof niet…” begon hij.
Ze zag dat het hem begon te dagen. Hij keek om zich heen naar een ontsnappingsmogelijkheid.
“O ja hoor, je kent me echt wel, al zou je wellicht willen van niet. Want nu heb je er waarschijnlijk spijt van dat je met me wilde praten, hè? Maar Ben.. ik durf er om te wedden dat er veel meer mensen zijn die wel even met je willen praten, denk je niet? De hoofddirectie van dit bedrijf bijvoorbeeld of misschien de rechercheurs van destijds? Ik schat zo in dat er een aardige periode ontbreekt in je c.v., Ben”.
Hij leek geen lucht meer te kunnen halen, slikte moeizaam en keek haar met een lichtelijk verwilderde blik aan. Een spiertje bij zijn linkeroog begon verwoed te trillen.
“Nou, ik zou zo gauw niet weten… ik ben niet….uhh…nee zeg.. hoe kom je hierbij?”
Ze voelde zich ijskoud van binnen worden bij zijn ontkenning.
“Denk maar eens goed na. En overigens Ben: hier kom je als geroepen. Je hebt ongetwijfeld al van het rapport van Simon Groenendaal gehoord. Er is intern een behoorlijke discussie over maar het is een prachtplan en het zal de zaak en alle mensen daarin goed doen, daar ben ik van overtuigd. Zoals ik er ook ik van overtuigd ben dat jij het daar volledig mee eens zult zijn! Ik ga er tenminste van uit dat dit plan al de volgende maand bij al het personeel ligt en dat jij je tot het uiterste zult inspannen om dat gerealiseerd te krijgen.”
“Maar… hakkelde hij…. ik heb het nog niet gelezen… ik weet niet.. ik kan niet…”
“Jawel, je hebt het wél gelezen en je kunt het. Ik weet echt wel waar je toe in staat bent, Ben van Dijk. En o ja: ik ga er wel vanuit dat je weer verder zult trekken als het plan is uitgevoerd na een half jaar. Dit gesprek zal voorlopig tussen ons tweeën blijven. En als je liever met justitie praat dan een prima plan door te voeren bij dit bedrijf is dat je goed recht. Maar dan zul je binnenkort je naam vaak in de kranten kunnen lezen. Dus aan jou de keus, Ben! Dag ehh ..Bernard, veel succes in je nieuwe baan!”
Aarzelend en als een in het nauw gedreven kat keerde hij zich om en sleepte zich naar het podium.

Twee dagen later kwam Simon ’s avonds thuis in een uitgelaten stemming. Ze zat een boek te lezen in afwachting van zijn komst.
Terwijl hij zijn jas uittrok, zei hij met een brede lach op zijn gezicht:
“Zie je nu wel dat ik gelijk had met mijn geloof in mensen! Jij zegt altijd dat ik te goed van vertrouwen ben, maar vandaag kwam de nieuwe directeur naar me toe. En wat denk je: mijn plan gaat ongewijzigd uitgevoerd worden. En hij was er verrekte enthousiast over. An, je zult toch moeten toegeven dat je het nu mis had”.
Anne sloeg het boek dicht, gaf hem een stevige zoen en zei:
“Je hebt volkomen gelijk, Simon, ik had het helemaal mis!”

31.5.11

De tijd na Porto Maïro

Ze lag op haar rug in het water en begon krachtig te trappen. Ze liet zich onder water zakken, deed haar ogen dicht en zwom naar de bodem. De ijskoude vloeibare wereld had een zuiverend effect. Ze wilde wel dat dit schone water alle verwarring, alle twijfel en alle verdriet wegwaste.

De dag die haar leven voorgoed zou veranderen begon zonnig, zoals alle vakantiedagen die zij doorbrachten in Porto Maïro. Het kleine dorpje was hun vakantiebestemming geweest sinds ze zich kon heugen. Haar moeder was hier geboren en had haar prille jeugd in dit dorp beleefd. Ze kende nog steeds veel inwoners en ze wilde dan ook, onveranderlijk, elk jaar naar Porto Maïro.
Ook Caro en haar zus keken elk jaar weer uit naar de vakantie.
Hier was haar moeder voor een paar weken niet de sombere, uitgebluste vrouw die door de regel aangeschoten op de bank lag als zij en haar zus thuis kwamen uit school. Daar, in het sombere bovenhuis, stonden haar moeders donkere ogen afwezig en in zichzelf gekeerd en had ze van het leven van haar dochters geen flauw benul. Door jarenlang stevig alcoholgebruik was haar inlevingsvermogen en empathie tot nul gereduceerd. Ze was beurtelings overdreven emotioneel of angstaanjagend agressief in haar uitingen. De enige taak in het huishouden die ze soms vervulde was het in de container gooien van de lege flessen die ze die dag had leeggedronken. Tegen de tijd dat hun moeder naar bed strompelde lagen haar dochters al uren in bed, met een hol gevoel in hun maag dat slechts gedeeltelijk door honger werd veroorzaakt. De levens van Caro en haar zus sleepten zich zo eindeloos voort.
Caro wist moeizaam te overleven in deze verwarrende omgeving. Ze was op school een goede maar stille en volgzame leerling. Haar zus die drie klassen hoger zat was het tegenovergestelde. Die was juist druk en ongeremd en de gangmaker in haar klas. Hun vader hadden Caro en haar zus nauwelijks gekend. Die was er vandoor gegaan vlak na de geboorte van Caro en alleen een onduidelijke foto van een bruinverbrande man in hemdsmouwen was een aanwijzing dat hij er ooit was geweest. Er werd nooit over hem gesproken en voor Caro speelde hij eigenlijk geen rol in haar leven. Ze wist niet beter.

Ze zagen hun moeder nauwelijks in de weken die ze in Porto Maïro doorbrachten, want die was veel afwezig; ze lag aan het strand haar roes uit te slapen of zat in het café te drinken met oude vrienden. Hoewel ze hier nauwelijks minder dronk dan thuis leek ze hier meer in haar element. Ze was levendiger en ze oogde minder als de verslaafde drinker die ze al vele jaren was.
Die dag waren ze gezamenlijk naar José gegaan, een oude vriend van haar moeder. Hij was een voormalig zeeman die nu een klein café runde aan de haven van Porto Maïro.
Haar zus, José’s zoon Arturo en zij waren die dag voornamelijk met z’n drieën geweest, terwijl haar moeder een groot gedeelte van de dag in het café van José had zitten drinken. Haar zus en Arturo zaten voortdurend aan elkaar en lachten en maakten rare opmerkingen, die Caro niet goed begreep. Ze had er al snel genoeg van want ze vond het stel uitermate vervelend.
Ze daalde af naar de straatjes achter de haven. Daar dwaalde ze uren rond en zag het leven in Porto Maïro achter de huizen aan de kade. Voor ze het wist was ze behoorlijk uit de buurt van het café geraakt.
Hier was alles zo anders dan wat ze in Nederland kende. De drukte, het gelach en de vrolijke begroetingen over en weer. De geuren die door openstaande ramen kwamen, de potten en blikken met kleurige plantjes… niets leek op de omgeving waar Caro aan gewend was.
Ze werd intens geboeid door de aanblik van een jonge vrouw die haar baby liefdevol de borst gaf, terwijl een klein meisje verlegen achter de rok van haar moeder school. De warmte van het middaguur en de aanblik van het tafereeltje brachten haar in een dromerige stemming. Ze had er wel uren naar kunnen kijken en werd zich pas weer van haar omgeving bewust toen ze ergens op de achtergrond stemmen hoorde. Soezerig stond ze op om te zien wat er aan de hand was.
Boven alle geluiden uit meende ze de hysterische stem van haar moeder te herkennen. Ze liep met tegenzin op het lawaai af en probeerde te begrijpen wat er aan de hand was. Het duurde geruime tijd voor het tot haar doordrong waar het over ging.
Arturo was in paniek het café ingestormd en had geroepen dat haar zus van de kademuur was afgevallen en dat hij haar niet meer kon vinden in het donkere water eronder. Iedereen in het café was meteen het water ingedoken en had gezocht maar ze hadden niets kunnen vinden. Haar moeder was, behalve stomdronken, ook totaal overstuur en pakte Caro hardhandig vast. Ze maakte een vreselijk spektakel en huilde en gilde, viel languit en schreeuwde gruwelijke woorden.
In Caro’s verwarde hoofd begon het langzaam te dagen!
Haar moeder gaf háár de schuld van de verdwijning van haar zus, begreep ze verward. Ze had bij haar zus moeten blijven, schreeuwde haar moeder, ze wist immers dat haar zus altijd rottigheid uithaalde. Ze tierde en vloekte en werd door omstanders met enige dwang weggevoerd.
Caro zat verdoofd aan de waterkant terwijl iedereen weer richting café vertrok. Het was alsof alles buiten haar om gebeurde.
Ze verwachtte nog dagen erna dat haar zus ineens weer zou opdagen.

Na een paar vreselijke dagen keerden ze terug naar Nederland.
De reis was zwaar en Caro was gedurende de hele reis misselijk. Haar moeder had vóór vertrek nog een stevige borrel genomen en sliep aan één stuk door.
Het huis lag er donker en triest bij. Caro begreep dat niets in haar leven meer hetzelfde zou zijn.
En dat werd snel duidelijk. Gealarmeerde familie kwam voortvarend orde op zaken stellen.
Na een paar dagen thuis te hebben doorgebracht werd Caro naar een nonnenkostschool in het zuiden van het land gestuurd. Haar moeder werd gedwongen opgenomen in een kliniek voor alcoholverslaafden. 
Caro bleef een aantal jaren bij de nonnen en probeerde uit alle macht de gebeurtenissen van die rampzalige dag te vergeten.  In het begin dacht ze veel aan het dorp in Portugal en alles wat hier gebeurd was, maar in de loop der jaren leek het steeds verder weg te zakken in haar herinnering.
Aanvankelijk was ze nog wel naar haar moeder in de kliniek gegaan. Die zat daar altijd op hetzelfde plekje voor het raam, nuchter maar wezenloos en stil. Ze had een starre uitdrukking op haar gezicht en sprak geen woord.
Heel soms richtte ze een blik op haar dochter en uit de donkere ogen sprak steeds een stil  verwijt. Caro kon het niet verdragen en toen haar moeder na een half jaar weer thuis was zocht ze haar steeds minder op totdat ze haar bezoeken helemaal stopte.
Ze had geen idee of haar moeder er in geslaagd was nuchter te blijven of dat ze weer in haar verslaving was weggezakt.
Na lange tijd slaagde Caro erin om alle herinneringen terug te dringen naar de onderste lagen van haar bewustzijn. Ze dacht niet of nauwelijks meer aan haar moeder.
Ze wijdde zich vol overgave aan haar studie. Ze was intelligent en leergierig en rolde moeiteloos door de universiteit. Daarna ging ze werken bij een uitgeverij en maakte snel carrière.
Ze was inmiddels een eind in de dertig. Haar werk nam haar volledig in beslag en liet geen enkele ruimte voor gepieker. Ze had verschillende moeizame affaires achter de rug.
En nu, na de breuk met haar laatste minnaar, had ze een sabbatical genomen en was afgereisd naar een warm, ver land.

En of het nu door de warmte of door een geur kwam wist ze niet precies maar sinds ze hier was kwamen gedachten aan vroeger weer met regelmaat bovendrijven.
Het beeld van haar zus op die fatale dag verscheen meerdere malen op haar netvlies.
Dit was in al die jaren niet gebeurd en Caro wist niet hoe ze deze beelden terug moest dringen. Haar natuurlijke afweer tegen herinneringen liet het afweten en ze voelde zich onmetelijk moe en verdrietig.
Ze kon zich haar moeders gezicht nog nauwelijks herinneren. Haar zus verscheen soms in haar dromen als een vrolijke zeemeermin die uit het water verrijst met een donkere Arturo achter zich aan.
Ze sliep die hele vakantie slecht, ze werd hoe langer hoe onrustiger en begon al uit te zien naar het einde van haar vakantie.
Ze was in een verdrietige en weemoedige bui. Hier aan de rand van het zwembad leek niets in haar leven de moeite waard: haar carrière, haar flat, de vrienden die ze had. Heel de wereld die ze rondom zichzelf geschapen had.
Waarom zat ze hier in hemelsnaam in haar eentje aan het zwembad van een hotel in een vreemd land. Wat had ze hier eigenlijk te zoeken?
Na een aantal dagen met haar ziel onder de arm te hebben gelopen besloot ze haar ticket om te ruilen voor een vlucht waarmee ze, twee weken vroeger dan gepland, zou vertrekken. De tussenliggende dag wilde ze nog besteden aan een massage en een uurtje shoppen. Ze verheugde zich erop om zich eens uitgebreid door een masseuse te laten behandelen. De dag erna zou ze dan naar huis vliegen en twee weken eerder bij de uitgeverij aan de slag gaan dan ze eigenlijk van plan was geweest.

De doorbraak kwam totaal onverwacht.
Op de tafel van de therapeutisch masseuse begon Caro onbedaarlijk te huilen.
De therapeute schrok er niet van, het was niet voor het eerst dat iemand in haar behandelruimte in tranen uitbarstte. Caro’s lichaam schokte en ze stotterde een excuus tegen de vrouw, die even stopte om haar een tissue te geven.
“Wil je praten?” vroeg ze zachtjes. ”Nee”, zei Caro.
“Goed”,  knikte de therapeute terwijl ze haar weer zachtjes terugduwde op de behandeltafel. Ze bewerkte verschillende plekken van Caro's schedelbasis tot haar schouders en hoe meer Caro probeerde zich in te houden hoe meer tranen loskwamen.
“Laten we maar stoppen” zei Caro. “Ik geloof dat ik nooit meer ophoud met huilen.”
“Wat mij betreft hoef je niet te stoppen. Je kunt best huilen en tegelijk gemasseerd worden. Zie je tranen maar als regen die je schoon wast”.
Caro liet haar gezicht weer zakken in het kuiltje van de behandeltafel en huilde en huilde en begon tenslotte te praten.
Een haperend verhaal, met gefluisterde woorden, zuchten en tranen en met een opluchting aan het eind die ze niet eerder in haar leven had gevoeld.
Toen de therapeute langs haar wervelkolom streek, leek het alsof ze een boodschap doorseinde. Ze duwde haar duimen diep in Caro’s schouderbladen.
“Au” zei Caro “dat doet pijn”.
“Probeer die zware last dan eens af te leggen” zei de therapeute ernstig.

Caro vloog met een rustig gevoel terug naar Nederland.
Ze voelde dat ze eindelijk het verleden kon aanpakken.  Er moest worden gepraat, ze zou hulp zoeken en er was wellicht herstel mogelijk. Ze zou haar masker afleggen en het zware verleden een plekje geven.
Ze had de afgelopen slapeloze nacht een lange brief van vele kantjes geschreven. Het was moeilijk geweest en ze was nog niet in staat alles te omschrijven en op een rij te zetten. Maar het was een begin en het was nog niet te laat.
In Nederland stopte ze haar auto onderweg bij een brievenbus. Ze haalde de dikke envelop uit haar tas en keek nog eens naar het huisadres. Met een diepe zucht duwde ze hem door de brievenbus.
Ze hoorde hem met een zwaar geluid op de bodem vallen en reed weg.
Boven haar zwermde een vlucht meeuwen mee.